Thuis begon moeder zich steeds meer te verzetten tegen de kerk als institutie. Een institutie was maatschappijbevestigend. En dat was fout. Want de maatschappij deugde niet. Die moest worden omgeworpen. Omgeturnd. Op basis van het dan blootgekomen humusveld van vruchtbare, zuivere grond zou opnieuw een samenleving kunnen worden georganiseerd via inspraakrondes waarbij men elkaar invoelend tegemoet zou kunnen treden. Niet competitief, niet possessief, niet door vorming van machtskartels, maar openhartig, te goeder trouw, door zich kwetsbaar op te stellen en zich ontvankelijk te positioneren ten opzichte van de nieuwe geest die woei waarheen hij wilde. Weg met bisschoppen, pastoors, kardinalen en paus. Maar ook: weg met de staat en zijn organen. Terug naar de kernen van het eerste christendom, waarin alles gemeenschappelijk werd bezeten en niemand de ander naar de ogen had hoeven kijken.
Men zou zich daarbij moeten richten op de Christus van de Bergrede. Die het getal der menigte zag en dus van ontferming bewogen werd. Dat soort werk. Aangezien een zeker primair fanatisme moeder niet te ontzeggen was pakte ze dit alles kamerbreed grondig aan. Ze kookte al vies, dus dat we voortaan biologisch veganistisch voedsel gingen betrekken uit de Derde Wereldwinkel, met veel rotte plekken in de wortels, aardnoten, struikgewas met vezels waar vader echt niet meer doorheen kon komen, lag voor de hand. Margarine mocht ook niet, ben je gek, we moesten het doen met een merkwaardig soort dierenvet dat moeizaam door een zeboe was uitgezweet op een savanne waar de zon ongenadig huishield.
Ik had zelf vooral problemen met het feit, dat de eerste twee nette kostuums die ik bijeengespaard had door moeder werden weggeven aan een Tunesisch kereltje dat het echtpaar-Strijards op één van hun eerste vliegvakanties was tegen gekomen op een soek in dat land. De goochem had het tweetal, bleu van het vliegen, de nieuwe ervaringen en het feit dat er nergens een cafetaria Pejoco bleek te zijn, thuis uitgenodigd. Op de thee met mierzoete koekjes. Moeder had daar de barre armoede gezien waarin het talrijke gezin verkeerde. En ze had de oudste zoon, Hosni el Ghali, meteen uitgenodigd, de Bergrede indachtig, dat men de armoede moet lenigen waar men haar tegenkomt en hongeren moet spijzigen. Hosni was welkom in het veel te welvarende Nederland. Hij zou eregast zijn van de familie-Strijards en hier was vast geld voor het vliegticket.
Dat was niet tegen dovenmansoren gezegd. Hosni stond nog geen week later op Schiphol. Daar moest vader hem gaan ophalen met zijn volkswagentje. Gelukkig bleek het binkje weinig bij zich te hebben. Maar eigenlijk sprak dat voor Hosni vanzelf. Moeder had hem immers uitgenodigd, de vader, hoofd van de familie, had het stilzwijgend gedoogd. Dus was Hosni nu eregast, bevoegd tot onbepaald voortgezet verblijf in het land van melk en honing. Hij wist wat hem toekwam. Hij requireerde meteen die twee dure kostuums, die ik had aangeschaft omdat ik griffier was geworden in het Paleis van Justitie te Den Bosch. Dat kon toen op basis van een candidaatsbul. Dat diploma had ik in verbluffend korte tijd gehaald, cum laude. Het ambt verdiende redelijk goed. Ik besloot daarom dat ik nu zelf betere kostuums moest kopen: het pak van kapelaan Verhagen paste wel, maar was overduidelijk clergyman. Ik had mij voorzien van deskundige hulp bij de aanschaf: de vrouw van een veelbelovende collega die politieke aspiraties had, had mij begeleid en was meteen ook tot aanschaf overgegaan van vele stellen ondergoed, sokken en overhemden. Het kostte een godsvermogen.
Dat alles was ik dus kwijt aan Hosni. In naam van Christus en zijn heilsleer, waarin Hosni allerminst wenste te delen. Hij rekende mijn vader voor dat de Profeet later de wil van Allah had geopenbaard aan de dolende mensheid. Veel later dan Joshoea Ben Mirjam — hij bleek daarbij de weerbarstige Nazarener op het oog te hebben gehad – en dat deze Joshoea destijds ook terecht was geëxecuteerd door de Romeinen. Deze Joshoea was een ongeletterde fielt en linkse terrorist geweest met veel te lang haar en een woeste baard. Hij ging met slechts vrouwen om. Hij was voor feministen. Hij was dus een ketter, zijnde een onverbeterlijke opruier tegen het door Allah ingestelde gezag, waaronder dat van vaders, de hoofden der echtverenigingen. Allah wilde immers dat de jongeren hun vaders onvoorwaardelijk eerden. En daaraan schortte het deerlijk aan de Zeelsterstraat nummero 37. Hosni had het metéén gezien. Zijn vrouw had een veel te grote mond. Daarover hoefde vader niet lang na te denken. Die Allah had immers overduidelijk gelijk. En Hosni hoefde dan ook die Tahoe niet te eten en ook niet het knarsende, zanderige, ontwikkelingsbrood uit de Sahel. Ze gingen een frietje-oorlog eten bij Pejoco. Hosni en vader dus. Er zou een andere wind gaan waaien in huize-Strijards, zei vader nog bij het verlaten van het pand.