De identiteitscrisis bereikte natuurlijk ook de katholieke universitaire instellingen en woekerde daar tierig voort. Zo dus ook aan de Katholieke Hogeschool Tilburg. Daar was recentelijk een rechtenfaculteit geopend. En die had eigenlijk nog geen extern kenbaar profiel en zeker geen gerenommeerde hoogleraren. Personen die náám hadden in advocatuur, rechterlijke macht of in het staatsbestuur gingen naar Leiden, Groningen of Utrecht. Maar niet naar Tilburg of Nijmegen. Daar zaten wel handige jongens die politiek goochem waren om maximale fondsen ten laste van de rijkskas binnen te slepen. En bestuurders die aanvoelden dat het op deze revolutionaire tsunami die zich aan ontwikkelen was aardig surfen kon zijn. Gewieksten en leperds die zich onmiddellijk voorzagen van slavenarmbanden, de al genoemde Palestijnenshawl, een spijkerbroek, een enorme spatelvormig uitwaaierende baard en pluizige te gekke jasjes.
Academisch prestige verwierf men door de priesters die nog aan de instelling rondhingen het leven zo zuur mogelijk te maken, hen te ridiculiseren als fundamentalisten die een letterlijke bijbeluitleg voorstonden en de godsdienst bezigden als opium voor de verdrukte volksmassa’s. Het lukte best. Want de proffen en lectoren waren er doorgaans niet tegen op gewassen dat hun colleges voortdurend door spreekkoren onderbroken werden en dat de ene bezetting na de andere aangekondigd werd. In de faculteitsraad spanden wetenschappelijke hoofdmedewerkers die van vergaderen hun vak gemaakt hadden samen met de radikalinski’s van Rood Front, RaRa, de Rode Jeugd en Recht Vooruit. Zij eisten maatschappijkritiese dwarsverbanden tussen de klassieke hoofdvakken – staatsrecht, strafrecht, privaatrecht en handelsrecht – en vooral veel inspraak bij het opzetten van gedragswetenschappelijke seminars over de generaal preventieve werking van strafbedreigingen.
Die, zo was de werkhypothese, niet kon bestaan, zijnde uitgevonden door de zittende regenten in de plutocratiese staat die omvergehaald moest worden. Wie dat niet toegaf, was een fascist. Die geen toegang behoorde te hebben tot een proletariese volksuniversiteit. De meest merkwaardige leeropdrachten werden uitgevonden en Den Haag keurde nog alles goed óók. Spreiding van kennis, macht en kapitaal was het parool. En alle macht aan het volk. Het goede, echte, authentieke, naar zurig zweet riekend volk dat nu geen stem had, maar die voorlopig vertolkt kreeg door de nazaten van fabrikanten, grotere ondernemers en industriëlen. Die konden het erg goed zeggen op het avondjournaal. Opvallend is hoe keurig netjes hun Nederlands is, zoals dat van de liedjes, protestsongs, van Lennaert Nijgh die dan ook veel furore maakte. Met liederen als “(Mijn) Testament”, “Meisje van Zestien” en “Het Land van Maas en Waal”. Boudewijn de Groot zong ze fantastisch. Geen onvertogen woord nog. Dat kwam pas later. Veel later.
Toen die wetenschappelijke hoofdmedewerkers alle professor waren geworden. Met nieuwe systeemperspectivische leeropdrachten van eigen makelij. Er zaten veel studiereizen aan vast: in de zomer naar Scandinavische landen en in de winter naar de Antillen. Studenten van de juiste politieke gezindheid mochten mee, ze zaten ook in de reiscommissies, en hadden daardoor de juiste kosmopolitische blik. Ze traden elkaar begrijpend tegemoet en fileerden de maatschappijbevestigende studenten dat het een lieve lust was bij de studie-evaluaties. Dat bracht een warme rechtgelovigheid mede in de maakbaarheid van de samenleving. Er werd heel wat afgeknutseld in de sectie criminologie en vrouwenwetenschappen. Het kostte veel tijd en geld. Maar goed besteed was het altijd, vooral in abolitionistisch perspectief: de mens was in wezen goed en strafbedreigingen of sancties anderszins waren deswege altijd verkeerd. Sociale conflictoplossing kon alleen gevonden worden via plastische schuldconfrontaties in assertiviteitsmodus. Een kind kon het begrijpen. Alleen fundamentalisten niet. Maar die dienden dan ook opgehangen te worden via een volksrechtbank. Christelijke fundamentalisten, aldus deze linksistische voortstuwers van het vooruitgangsgeloof, konden zich maar niet losmaken van de idee dat rechtspleging steunde op “schuld”, “vergelding” en “wraak”. Dat was onmaatschappelijk gedacht. Dat was sociaal disruptief. Daarom moesten zij eigenlijk uitgeroeid worden of, in het minste geval, onschadelijk gemaakt worden. Zij hadden, besloten deze aanhangers van Robespierre, niet de juiste redelijke geestesgesteldheid. Ze besloten ze dan ook planmatig te verwijderen van universitaire gremia. Daar zaten nog wat huiverende oer-katholieken en calvinisten. Hun einde was, als zij niet een toontje lager zongen, nakend. Zorgvuldig werd hun uitgang en ondergang beraamd. Dat er, overigens, niet-christelijke fundamentalisten bestonden die nog veel bedreigender konden zijn voor de westerse maatschappij zoals deze progressievelingen die wensten, was deze linkse voorlopers volstrekt onbekend. Ze wilden het ook niet weten. En ze waren kampioen in het verdringen van al dat geen wat niet in hun barre potsenkraam te pas kwam.