Kempen legeringsgebied

De Fransen gaan nu hun afgebeulde, afgetrapte en verhongerde veldlegers-afdelingen doorzenden naar het noorden, naar de staat die zich Bataafsche Republiek gelieft te noemen. Om de drie maanden komen nieuwe onderkomen battaillons van achthonderd tot duizend soldaten zich melden onder Tilburg en bij Eindhoven in de randgemeenten om geproviandeerd te worden, aan te sterken, bewapend en geüniformeerd te worden. Het is onderdeel van de alliantie met de Republiek, die eigenlijk door niemand in Parijs serieus genomen wordt. De alliantie komt erop neer dat de Republiek deze volkslichtingen voedt en encadreert totdat ze weer strijdensbereid zijn. De idee is dat de Bataven nu deelachtig zijn aan het geluk van de vrijheid, gelijkheid en broederschap. Ze moeten daarvoor iets over hebben.

Dus moeten ze de legerscharen  die ze deze triniteit brachten maar weer volledig op de been brengen tot hun ammunitie toe. Ze mogen uiteraard de strategie niet bepalen; dat mag ook hun zeloot Jan van Hooff niet. Maar die maakt zich in de Haagse kringen nu wel sterk ervoor dat de Brabo’s gelijkwaardig deel mogen hebben aan de beraadslagingen van de grondwetgevende vergadering. Dat zal worden toegestaan, als de Brabo’s naar evenredigheid van hun bevolkingsgetal en hun bruto gewestelijk product bijdragen aan de staatsschuld van de Republiek. En daar wringt het. De Republiek wil dat dat Brabo’s naar die criteria ook deelnemen in de delging van de immense schulden van de Verenigde Oost-Indische en West-Indische compagnieën.

Dat vindt ook Van Hooff niet eerlijk. De Hollanders en Zeeuwen hebben die schulden gemaakt. Zij hebben daarmee de renderende vaarten gemaakt. De winsten hebben zij tot zich genomen. De negatieve saldi hebben ze overgeschreven op de staatsschuld  van de Republiek der Zeeven Vereniche Provintiën. Dan moeten Holland, Zeeland en Friesland die saldi delgen, eventueel met deelname van de overige noordelijke gewesten en het land Drenthe. Maar niet Noord-Brabant. Dat heeft aan die vaarten nooit mogen deelnemen. De Agent voor de Finantiën van den Lande, Gogel, kan de redelijkheid daarvan niet ontkennen. Maar hij krijgt geen gelijk in de vergadering. Dus schuift de regering die beslissingen voor zich uit. Wel erkent ze de vrijheid van godsdienst. Dus mogen de roomsen eisen van de “eertijds heersende kerk” dat ze het Strijpse Geuzenkerkje teruggeeft. Maar dan moeten die roomsen wel schadeloos stellen. Consequent is dat niet, want de staatsregeling houdt in, dat de naastingen in de zeventiende eeuw eigenlijk onrechtmatig begaan waren door de Gereformeerden. De naasting kán nu gebeuren. Ze drukken haar erdoor, al doet Van Alphen weten dat ze te haastig zijn. Ze trekken, vooruitlopend op gebeurtenissen, te veel de aandacht.

De Strijpse notabelen vragen nu immers toch de naasting aan op basis van het overgangsrecht dat bij de Staatsregeling hoort van 1798. Dat zit in een bijlage. En daarover wordt nog geducht gesteggeld. En verder dreigt een staatsgreep in Den Haag. Dan kon die naasting wel eens opbreken. De eigenheimers, aangevoerd door Van Tuyn, zetten dóór. Botti berekent dat daardoor de kerkenkas van de parochie zwaar belast wordt. Want de gereformeerden willen een som die ze in staat stelt plaatsvervangende kerkruimte te regelen. Het Geuzenkerkje staat zowat op instorten: haalt men de schragende muur tussen schip en priesterkoor weg – en dat zal men moeten, wil men weer zicht krijgen op de apsis — bikt men de vensters weer open en metselt men raamdorpels, en voorziet men in een dakruiter met Angelusklokje,  dan moet men leningen zien te verkrijgen onder de aflossing waarvan de Strijpenaren decennia zullen zuchten. Die dakruiter zal er moeten komen, omdat het bellefort nu officieel gaat behoren tot het publieke eigendom van de gemeente. Ook de klokken en de stoel.

De klokken zullen brandalarm, onheil en oorlog moeten kunnen luiden, dat eist de wet nu. Ze mogen niet voor religieuze doelen worden gebezigd, daar is de staatsregeling nu onverwacht stipt in. Dus moet er een klokje in de ruiter voor de roep ter kerkgang, uitvaart en overluiding. Dat veronderstelt dakversteviging. Er moeten nu ook kerkstoeltjes met stoven in het schip, biechtstoelen en een preekkuip met vont. Botti schiet het node voor. Hij kan het dragen, als zijn zus het goed vindt, want ze verkeren beiden in één onverdeelde erflaterse boedel. Hij koopt meteen een betere opstand met lijst waarin hij de golgothagroep uit het Vensche kerkje beter kan plaatsen, wat heiligenbeelden van polychrome uitmonstering, kandelabers en vaatwerk. Hij moet dat verrekenen met Vensche geldschieters, die node hun schuilkerkje ontwijd zien. De omwoners van ’t Ven zijn het er niet mee eens. Maar de hoge heren, die zich kerkmeesters noemen, zijn eigenerfde boeren die daggelders inhuren. Die willen ze toch te vriend houden. Ze moeten nog langer mee dan vandaag als Onze Lieve Heer het goed vindt.