Kerstboom

Inmiddels staat de grote kerstboom, door de winkeliers- en middenstandersvereniging aangeschaft, trots, eenzaam en verregend op het grote plein te prijken. Regenvlagen doen de boom schudden en soms zwaaien zodat de lichtjes geruime tijd blijven nadeinen. Veel oog hebben de voorbijgangers, gebukt onder hun parapluie’s en weggedoken in omvangrijke sjaals en capuchons er niet voor. Maar de boom moet er niettemin wel zijn. Onmiddellijk na de afwikkeling van het steeds uitdijende sinterklaasfeest staat de boom er.

De goedheiligman, omringd door dansende pieten, is nog niet terug naar Spanje of de werklieden beginnen een gat te maken voor de betonnen voet waarin de fijnspar nagelvast wordt verankerd. Dat was vroeger heel anders. Je zag dat geboomte pas vlak voor de vierentwintigste december. En het was niet zo fijnmazig en uitgekiend verlicht als tegenwoordig. In de avonduren als de winkels gesloten waren deed een zuinige voorzitter van de winkeliersvereniging de lichten – toen nog gewone gloeilampen – zuinigjes uit. En ze gingen pas ruim na openingstijd aan. En zo hoort het eigenlijk ook. De boom te vroeg zetten, vóór het sinterklaasfeest, was vragen om ongelukken. Dat trok onheil aan, dat allerlei vormen kon aannemen.

God vond het vooruitlopen op zijn geboorte niet goed. Dingen kwamen, als ze komen moesten volgens zijn heilsplan. Dat voerde hij uit. Hij wilde daarbij niet gehinderd worden door premature aanwijzingen. Hij wist verdomme zelf wel, waar hij mee bezig was. Hij kon bliksems zenden, ziekten en ook stormwinden. Hield hij het eenvoudig, dan brandde de boom stomweg onvoorzien af. Maar hij was ook niet te beroerd om oorlog te laten uitbreken of een andere crisis. Tegenwoordig houdt hij zich met dat soort kleinigheden niet meer bezig.

Wel is hij bekommerd om de inflatie, de omzet van de neringdoenden en de inhoud van de kerstpakketten. Hoe lang de boom moet blijven staan, maakt hem ook niet veel meer uit. In dit opzicht gewaagt hij van een aan onverschilligheid grenzende tolerantie. Het gaat hem niet meer aan het hart. Je kunt de boom gerust meteen na tweede kerstdag buiten, bij het grof vuil zetten. Het deert hem niet. Al was dat oorspronkelijk niet de bedoeling. Wel staat vast dat de boom met driekoningen een woning niet meer mag opsieren.

De groenvoorziening, van kunststof of niet, moet de woonstede verlaten, zij het dat ze, als ze van plastic is, ergens in de rommelafdeling mag worden opgeslagen in afwachting van de eerstvolgende beurt. Ze is van pre-christelijke oorsprong. Ze moet ons doen denken aan de primitieve midwinterviering rondom de eenentwintigste december. De kortste dag, als het allemaal goed gaat. Daarna draait god, als die voorziening – ergens, waar dan ook — dan zichtbaar staat te prijken, het licht heel langzaam weer aan. Daarzonder doet hij dat niet. Dan moet de mensheid het zelf maar weten. Hij trekt zich er toch al niets van aan wat ze wil. Ze luistert toch niet. Toen hij nog Wodan heette werd god zelfs kwaad. Hij liet dat goed merken. Het ging dan een tijdje niet best.

Tegenwoordig, met al die lantaarns en dat ledlicht, interesseert het hem de rozen. Hij luistert op zijn beurt tegenwoordig ook niet, want het leervermogen van de mensheid is hem erg tegengevallen. Ze is Oostindisch doof. Daar heeft hij tabak van. Hij heeft wel wensen. Zo is het nu óók weer niet. Het liefste heeft hij toch nog, dat de boom pas geplaatst wordt als er een kerststal is opgezet binnen zichtsafstand. Want dat is waarlijk de liturgische voorstelling waar het eigenlijk om gaat.

Hardnekkig blijven de dienaren des heren daarop aansturen, al werkt het averechts. De harten zijn verhard. Ze voelen geen mystiek meer. Maar daarom is die er nog wel. Als een dunne, bijna niet meer waarneembare mist. Die neerdaalt als de zon ter kimme daalt. Men zou moeten neerknielen. En zich openstellen, ook als dringend om een witte kerst wordt verzocht op een rumba-ritme dat de winkeliers doen schallen uit doortrapt opgestelde luidsprekers. Wie de kerstgedachte wil beleven, moet dat gerucht mijden.

Ook in de pluriforme multiculturele samenleving is dat nog steeds zo, al wil een belangrijke meerderheid dat niet meer inzien. In de negentiende eeuw heeft de paus hieromtrent gedetailleerde instructies gegeven. Die komen hierna aan de orde. Om het collectief geheugen van de mensheid voor het laatst uitputtend te definiëren op dat punt. Veel zin heeft het niet. Want er is niemand ontvankelijk voor. Maar achterhoedegevechten moeten ook geleverd worden om de terugtrekking van een legermassa te blijven beveiligen tegen onverhoedse zijdelingse aanvallen van een immer aanwezige plotseling opduikende vijand. Zo moet u dat zien.