Rubberen kerststal

Toen het gezin-Strijards ten langen leste in de wijk Strijp te Eindhoven blijvend kwartier maakte aan de Zeelsterstraat, kocht vader een rubberen kerststal in de Philipswinkel. Ik licht dit toe. Dat is noodzakelijk. Deze enkelvoudige mededeling bevat voor experts twee ongerijmdheden. De winkel. Dat rubber. Mijn vader was inspecteur bij de Goudse Verzekeringsmaatschappij. Bij de genoemde winkel kon men alleen iets kopen als men personeel was bij de NV Philips. Heel Eindhoven was dat. Maar mijn vader natuurlijk weer niet. Onze kostwinner wist echter sluikwegen. Bij die winkel bood het electronicaconcern goedkoop de nieuwste snufjes aan die het uit winstbejag massaal voortbracht.

Rubber, dat was hét materiaal voor allerlei huishoudelijk gerief dat het in omloop bracht, ook al bleek achteraf dat het volstrekt ongeschikt was voor het bij het gerief behorende standaarddoel. Mijn vader kende natuurlijk weer een personeelslid dat bereid was via een samenweefsel van verdichtselen aankopen te doen in die winkel. Alleen het stalletje zelf was van hout. Maar de rest was van rubber: de figuurtjes, de kribbe, de twinkelende ster met de tekst “gloria in excelsis deo”, de hooibak, het sterrenfirmament. In de rubberlagen waren aansluitcontactjes aangebracht voor gekleurde electrische lichtjes.

Philips bewoog zich aldus niet ééns zo ver van zijn originaire handelsdebiet. Achterin dat firmament, dat met druksluitingen in het achterpaneel van het stalletje moest worden aangebracht, bungelde een grote bakelieten stekker. Het stonk alles sterk industrieel. Vooral, omdat de stekker met transformator vrij gauw heet liep. Dat gaf aan de voorstelling een eigenaardige chemische dimensie. Maar de figuurtjes waren prachtig. Ze waren uit mallen gestanst en hadden duidelijke lipnaden. Dat gaf aan de kameel die onverstoorbaar op hoge poten terzijde stond, met een hautaine blik in de handmatig aangebrachte ogen iets zonderlings. Iets onaards.

Bij de herdertjes was dat euvel ook aanwezig, maar daar was de belijning der naden beter weggemoffeld in de kleding, waar een snelle hand de bijbehorende kleuren dik op had aangebracht in synthetische lagen. Bij het in golfkarton verpakte ensemble behoorde een plastiek zak. Ook, net als de figuren, met elastieken vastgebonden op de juiste plaatsen in het plateau. Omdat, kennelijk, de productielijn weinig fiducie had gehad in het voorstellingsvermogen van de Eindhovense klanten waren bij de aangehechte bestanddelen kartonnetjes aangebracht met aanduidingen van de doelbestemmingen van deze elementen. “Herder”, stond er bij de herder. Er waren er meer. Dus was niet nagelaten een figuurtje met staf en hoed aan te duiden als “hoofdherder”. De hiërarchie van de engelen was ook planmatig aldus aangeduid: “aartsengel”, “engel” en “ zingende cherubijnen”. Bij Josef en Maria, de ezel en de os, het kribbetje, het jesuskindje, de drie wijzen uit het oosten, de blijde dorpelingen, de knielengelen en ook het stro – dat zat in de zak en bleek uit groene plastic slierten te bestaan waarin ook wel bonbons destijds gevleid plachten te worden – waren de legenda specieus omschreven.

Bij deze rubberen geboorte, dat was duidelijk, was niets door het opperwezen aan enig toeval overgelaten. Dat hoorde ook niet bij het heilsplan dat een aanvang nam bij deze geboorte, dat had de zuster op school ook duidelijk aangegeven. Voor het devoot en aandachtig kinderoog dat dit rubberen vernuft nauwgezet overschouwde kwam duidelijk tot uitdrukking dat de lampenfirma dat plan bij de voorbrenging van dit rubberen mysterie ook zorgvuldig had willen volgen. Vader zette alles steunend in elkaar – hij lag op de knieën en was inmiddels behoorlijk corpulent geworden – en wrikte de stekker in het stopcontact achter het dressoir van slavonisch eiken. En ja hoor. Het heilsplan floepte aan. De ster flikkerde zelfs. Dat bleek later aan kortsluiting te wijten te zijn, die niet doorzette. Maar dat wisten de kinderen-Strijards nog niet. Prachtig was het. Uit de kunst. Letterlijk.

Maar juist het overschone is vergankelijk. De combinatie van de stekker die snel warmliep en het rubber bleek nefast. De figuurtjes verschrompelden. Langzaam. Op kerstavond was er wel een wat eigenaardige mist rond het stalletje. Maar dat was juist echt. In Bethlehem was het immers winters koud geweest. Daar hoorde mist bij. Wasem van de velden. Waarin de herdertjes bij nachte lagen. Mijn vader trok, nadat wij onze adoratie hadden voltooid, de stekker uit het contact en deed hetzelfde met de gloednieuwe verlichting in de boom.

Elektriciteit kostte immers geld. Ook die verlichting leed aan het euvel dat bij de fitting bakeliet was gebezigd met rubberen afdichtingen. Kortom: de eerste die gruwzame vormen begon te krijgen was de kameel, die tegen de stalwand ineenzakte als een dronkaard in de ochtendstond. Niet aanstonds. Het duurde alles bij elkaar dagen. Maar op den duur was ook het jesuskind een onherkenbare misgeboorte waarbij de moeder te veel softenon had gebruikt. Toch ondermijnde dat alles niet ons kinderlijk godsgeloof. Wij zagen Jesus zoals hij bedoeld was door de albeheerser. En bleven dat doen. Totdat de stekker natuurlijk de finale daverende kortsluiting veroorzaakte in de meterkast. Als het laatste oordeel. Maar ook dat had iets eschatologisch.