Martens, hoveling en bureaucraat

Martens was een weesjongen uit Estland, die door ongelooflijke mazzel het Duitse gymnasium had kunnen doorlopen. Vervolgens rechten gedaan. Meteen daarop commies bij het departement van Justitie te Sint Petersburg. Apetrots op zijn eerste schaars met blauwe eikenbladeren gegarneerde ambtenaren-uniform, verbeten besloten met het uniform voorzien van gouden manchettengarnering en kraagspiegels met zijdgeweer en dubbele pantalonbies te eindigen.

Hij maakte naam in het internationaal recht namens Rusland, dat daarin weinig faam bezat, wist precies wat de Tsaar en zijn paladijnen graag hoorden, kende de modieuze terminologie van zijn dagen en bezigde verder uiterst bekwaam het bijbehorende ambtelijk jargon in het Hoogduits en het Frans, naast de Russische oplegnota’s. Martens kwam dus hoger op. Geen sprongen bij de promoties, maar rang na rang en schaal op schaal. Hij vermeed prestigekwesties, was onderdanig jegens de chefs en respecteerde hun strepen en lachte hard en uitbundig bij hun onderbroekenlol. Maar veel begrip voor de levensfeitelijke werkelijkheid van de elkaar ononderbroken beconcurrerende grote mogendheden, waarin Rusland zijn plaats maar niet kon vinden, had Martens niet, evenmin van de slinksheden, intriges en kunstige verdichtselen en samenweefsels van valsheden die daarbij schenen te moeten horen.


Martens wist dat de Tsaar hechtte aan zijn status als verdediger van het Christendom, net als grootvader Nicolaas I, en dat hij zich graag bediende van de daarbij behorende banale voorstellingen over het samenbindend effect van de geloofsleer van dien. Nicolaas geloofde echt dat het christendom een unieke en onherleidbare heilsboodschap bracht aan de volkeren en dat het daarom een fermentatiemiddel bij uitstek was voor de vele volkeren die de Romanows geacht werden te besturen. Ongeacht hun differentiaties naar geografische herkomst, etnische oorsprong, rassen-pretenties, cultuur, religie, rituelen, sociale strata en opvattingen over de doelstellingen van de actuele staatkunde.

Als Nicolaas I verkoos de tweede van die naam, zich voor te stellen dat vanaf Bethlehem over Jerusalem, Antiochië, Cappadocië, Korinthe, Thessalonica, het Adriatische oeverbekken noordwaarts eenzelfde, goed herkenbare godsdienst was neergedaald waarvan de belijdenis vervat was in één formulier: dat van Efese. Het was alleen hertaald in het Grieks, Latijn, het Hoogduits,  het Slavisch, de subdialecten daarvan, onder de uniforme begunstiging van de oosterse patriarchen. Die daaruit voortvloeiende levensbeschouwelijkheid hadden de Tsaren tot heil van alle Russen doen onderrichten in het ganse uitgestrekte rijk. Op basis van die overzichtelijke en vanzelfsprekende ideologie kon men andere volkeren overhalen tot artibrageverdragen ter voorkoming van oorlogen en andere vormen van wederrechtelijke geweldpleging van interstatelijke aard. Martens nam het zondermeer aan. Dus was hem ook duidelijk dat daaruit werkhypotheses voortvloeiden voor de uniformering en codificering van het klassieke volkerenrecht zoals de Romanows dat graag zagen.

Martens besloot dus blind en doof te blijven voor de verschillen binnen de christelijke geloofsopvattingen die de ronde deden en voorts aan te nemen dat heidenen ontvankelijk waren voor de superioriteit van de christelijke maatschappijleer met de daarbij behorende staatkunde. Dat kón enig masseren vergen. Maar daartoe was Martens graag bereid, want plooibaar was hij wel geworden en geduld en vitaal doorzettingsvermogen had hij altijd al gehad, al op het Duitstalige gymnasium waar hij meteen Pruisisch snauwerig Duits had moeten leren in de eerste klasse. Hij werd daarom graag welkom geheten op de talloze conferenties betreffende de eenmaking van het internationaal privaatrecht. In Den Haag was Martens een geziene gast geworden binnen de diverse hof- en regeringscôteriën.  Martens zag deswege vol vertrouwen het moment tegemoet waarop hij de Japanse en Chinese gedelegeerden zou kunnen overtuigen van de waardevastheid van zijn methodologische inzichten. De Nederlanders, zo thuis in het Verre Oosten,  zouden hem graag helpen. Talig dat die waren! Ze zeiden het zelf. Dus dat zou wel kloppen.