Martens had Den Haag gekozen als bij uitstek geschikt conferentie-oord, ik gaf het aan, omdat het een vredig stadje was, overzichtelijk en het Huis ten Bosch lag er net buiten midden tussen het stralend poldergroen, dat vooral in de lente wonderlijk attractief kon zijn. In dat Huis, zo sloeg hij voor, kon in een decoratief en waardig milieu vergaderd worden zonder dat de media voortdurend gewag maakten van ieder wissenwasje. Dat Huis was goed bereikbaar via een bestrate weg die aan beide zijden, die aan Den Haag en die naar Wassenaar, goed afsluitbaar was. Aan de Wassenaarse kant was een tolhek en daarachter een herberg dat goed in te richten was als logies voor de diplomaten. Aan de Haagse kant konden Nederlandse militairen gelegerd worden bij wachtpost “Het Wachtje” bij het Boschhek, waarbij dan enkele tenten geslagen konden worden. Zo was beveiliging op korte afstand mogelijk via een peloton militaire politie.
Vlak daarbij had men mogelijkheden van tapperijen, cabarets en lichtzinnig vermaak voor iedere sexuele oriëntatie. Den Haag was in dit opzicht een libertijnse stad, die deswege een zekere reputatie kon borgen omdat misstappen in staat van alcoholische contemplatie discreet verhuld konden worden. De Haagse politie was op de hoogte van de diverse diplomatieke immuniteiten en wist óók dat de vervoermiddelen die naar en van evengenoemde ontspanningsgelegenheden werden gebezigd onder de onschendbaarheid van dien vielen, het handhavingsapparaat had er ervaring mede en ook afspraken daarover met de pers. De Nederlanders waren doorgaans redelijk taalvaardig, eerbiedig voor het overheidsgezag en als er geld kon worden verdiend, keken ze ook graag de andere kant op, zij het dat daaraan zekere grenzen gesteld werden. Daarover kon met de regering tevoren wel het een en ander gearrangeerd worden.
Vanuit het Logement van Amsterdam bestond een geheime gang naar een goedbeklant deftig bordeel in het Heerenstraatje, dat vaak het feest van Nicolaas werd genoemd. Tijdens de congressen gewijd aan de eenmaking van het internationaal privaatrecht waren die faciliteiten bij de Russen befaamd geweest, want Hollandse deerntjes van jeugdige leeftijd waren daar te bestellen zonder dat de roffiaan-van-dienst een spier vertrok. Aan de Hooigracht, achter de Denneweg, waren jongens te bekomen voor de diverse ontuchtige bedrijven, en ook daar was de politie zeer behulpzaam. Voorts waren op te merken dat de Nederlanders weliswaar een groot koloniaal rijk bezaten in het Verre Oosten – de gigantische Indische Archipel – maar dat zij weinig imperialistische neigingen vertoonden en niet uit waren op annexaties of territoriale claims ten behoeve van handelsfactorijen. Ze hadden dan ook nauwelijks een marine en hun veldleger was niet expeditionair te maken, gold als zwaar verouderd in de bewapening en betekenisloos als het ging om effectieve bezettingen in de zin van het Congres van Berlijn van 1885. Er was eigenlijk geen universele persoonlijke dienstplicht. Men lootte als men opgeroepen werd ter vervulling van de dienstplicht als vorm van militaire beschikbaarheid voor de nationale militie. Viel men in een afgeroepen nummer, dan kon men die beschikbaarheid afkopen. Men zond een remplaҫant uit de mindere klasse, mits men deze een schadeloosstelling kon bieden. Adel, burgerij en betere middenklassen konden dat. En deden dat.
Daarom stond het militaire ambt in het algemeen niet hoog aangeschreven: de replaҫanten waren vaak van lager allooi, werkloos en ziekelijk althans ongezond. Dat de Nederlanders in het militiewezen méér zouden gaan zien dan een noodzakelijk kwaad leek op korte termijn onwaarschijnlijk. De defensiebegroting was dan ook jaarlijks schrieltjes. Maar de volksvertegenwoordiging wist toch wel steeds weer iets op de posten te beknibbelen die gevoteerd waren. Deswege waren de doelen van Nicolaas koren op de molen van de Nederlandse pers en de mondige burgerij. Zij waren voor ontwapening, tegen echte oorlogen waar het polderland onder te lijden zou kunnen hebben, en voelden alles voor artbitrage, vooral als deze te Den Haag geïnstitutionaliseerd zou worden.
Dat bracht nering, nijverheid en reispassage en dat was goed voor de betere middenstand en de grondprijzen. De pas ingehuldigde koningin achtte zich geparenteerd aan het Huis Romanow en ging daar groots op. Insiders betwijfelden die bloedverwantschap op goede gronden. Des te méér beriep het koninginnetje er zich erop. Zij zou Nicolaas graag terzijde staan, ook bij de ter beschikking stelling van genoemd Huis. Haar kabinetten volgden een helter-skelterbeleid. Duidelijkheid werd op middellange termijn vermeden, een internationale politieke opstelling die ze soms zelfstandigheidspolitiek en soms welwillende neutraliteit noemden. Wat daarvan zij, die richtte zich nooit tegen die van Sint Petersburg. Wel tegen die van Londen en Parijs. Die steden waren niet homogeen met Nicolaas, dus daar kon Sint Petersburg alleen maar garen bij spinnen.