Wij hadden vroeger op de middelbare school een wat kleiner klasje vol met wijsneusjes en arrogante pubers van welgestelde ouders. Eén jongen viel echt uit die toon. Een echte vent, hij voetbalde bij VVE (Voetbal Vereniging Eindhoven), die wat geringschattend naar de klasgenoten blikte zonder echt hautain te worden en zich overigens wat afstandelijk opstelde, ook tegenover de met groene zeep duchtig gewassen trutten die mijn moeder polemisch aanduidde als echte nette meisjes die ik zou moeten vragen naar het schoolbal. Of op mijn verjaardag. Deze kerel van stavast nodigde mij ineens uit op een buurtfeest ten behoeve van VVE. Ik was verbijsterd. En vereerd. Op dat feest kwam een schonkige woesteling op mij af, toonde mij de ongewassen rechtervuist en deelde mee dat als ik ooit iets lelijks van Elvis zou zeggen, deze vuist krachtig op mij zou neerdalen. Wie deze Elvis was, wist ik niet, maar ik besloot alles wat hij deed prachtig te vinden en na te volgen.
Zó was het ook met de volkerenrechtelijke reputatie van Martens gesteld eind van de negentiende eeuw. En nog steeds. Hij geldt als een klassiek positivist. Dat is een vriendelijke aanduiding van het feit dat niemand ooit iets van hem leest maar hem gestandaardiseerd citeert. Om indruk te maken. Martens had een succesvolle loopbaan doorgemaakt aan het Russisch departement van Buitenlandse Zaken, per definitie een slangenkuil. Hij had deelgenomen aan algemeen gewaardeerde interstatelijke arbitrages. En hij had gezaghebbende handboeken gepubliceerd over het internationale recht tussen beschaafde naties, waarmee hij vooral christelijke volkeren bedoelde. Omdat dezen deelden – nam Martens aan – in dezelfde fundamentele rechtstradities waren zij bij uitstek geschikt om te komen tot een aanvaardbare osmose van het interstatelijke gewoonterecht dat uitging van universele rechtsnormatieve principes.
Er waren in het ongeschreven volkerenrecht bepaalde gedragsfrequenties die staten jegens elkaar door de eeuwen heen ontwikkeld hadden. Die frequenties waren langzamerhand gerechtvaardigd, werkenderweg, door de aanname, de werkhypothese, dat ze noodzakelijk waren voor een geregeld interstatelijk verkeer. Er was, technisch gesproken, overduidelijk een opinio necessitatis ontstaan, een noodzakelijkheidbewustzijn dat de burgers van deze staten anders nooit tot volwaardige internationale handelsbetrekkingen zouden kunnen komen. Deze betrekkingen konden per onderwerp en relatie worden gecatalogiseerd. Ze wekten een zeker verwachtingspatroon. Dat wekte weer een zeker vertrouwen. Daaruit ontstond een welbepaalde publieke goede trouw. Staten en burgers konden er aanspraak op maken dat zij deze trouw inderdaad daadwerkelijk zouden betonen in gedragingen, opstellingen, aansprakelijkheden en sanctiebeleidslijnen. Dat alles ware nauwkeurig te definiëren. Deze beschrijvingen zouden systemische patronen opleveren, die gecodificeerd konden worden in multilaterale verdragsbetrekkingen. Daaruit zouden juristen verdragsfamilies kunnen afleiden, herleidbaar tot rechtsmassieven die ook weer codificeerbaar waren. Binnen deze massieven zou daarom internationale arbitrage heel goed organiseerbaar zijn. De staten, delend in zo’n massief, zouden het gezag van rechterlijk gewijsde – de auctoritas res iudicatae – positief willen erkennen.
Zij zouden immers met dat gezag makkelijk kunnen instemmen omdat ze de beginselen waarop het kennelijk gesteld was, bij primaire evidentie zouden herkennen en erkennen, mits ze maar vertaald werden in de nationale rechtstaal van de staat die op die positieve erkenning aangesproken zou worden. De erkenning zou inhouden dat deze staat deze eindbeslissing zou aanvaarden in de nationale rechtssfeer als ware zij geslagen door de eigen hoogste nationale rechter. As an emanation of the supreme court of the national iudiciary, zoals Martens het wel formuleerde. De kunst was nu de primaire frequenties in kaart te brengen op de komende Vredesconferentie met behulp van de Koninklijke Bibliotheek aan het Lange Voorhout. Het was niet zo dat dan de rest automatisch volgen zou. Het zou veel geduld, kunst en vliegwerk vergen. Maar uiteindelijk zou je een dicht net van arbitragetradities, verdicht tot positieve rechtsmassieven kunnen boeken.