Wij hadden in het begin mejuffrouw Stolte rechts naast ons wonen, als je uit de stad aankwam met de E-Bus. Zij was een mevrouw. Ze kwam uit Utrecht. Ze sprak hooghollands. Ze was directie-secretaresse geweest aan de Emmasingel in het hoofdkantoor van de firma in elektra, die ik nog steeds niet genoemd heb. Ze liet zich niets wijsmaken. Door niemand niet. Ze had de kerels best in de gaten. Ze had een grote uilenbril op, die haar priemende pupillen vervaarlijk vergrootte en verder had ze glinsterende stenen afhangen van haar opmerkelijk lange oorlellen. Hangwangen. Grijze vooruitstekende wenkbrauwen in diep gelegen oogkassen.
Ze sprak bevelend, in vragende toon. Met een stem als een gebarsten klakkende klepper. Verder droeg ze zware, zwarte ruisende klederen waarin ze zich evenals nonnen stoomtram-achtig voortbewoog, langzaam op gang komend, met horten en stoten. Ze verspreidde dan een krachtige kampfergeur. Ze was Hervormd. Katholieken waren niet wijs, ze deden aan belachelijke bezweringen en misplaatste geneeskundige ingrepen. Het was deswege heel goed dat de kroon dergelijke lieden onherroepelijk had uitgesloten van hoge staatsambten. De wereld zou er bepaald op vooruitgaan als iedereen maar deed wat mejuffrouw Stolte voor juist en zedelijk oirbaar hield. Die neiging konden kerels doorgaans onderdrukken. Zoals mijn vader die ze op dit euvel onmiddellijk dóór had gehad.
De vrouw die hij had kon wellicht nog meevallen, mogelijk, maar de vent dacht leuk te kunnen wezen op triviale wijze. Dat kon hij bij de Brabo’s flikken. Maar niet bij mejuffrouw Stolte. Veel kerels hadden die bezwaarlijke geesteshouding. Zoals ook mijnheer Anton van de firma waar mejuffrouw Stolte helaas geëmployeerd was. Diens personeelsbeleid deugde niet, en ook commercieel kon hij niet goed meekomen. Het ging fout met die firma. Mejuffrouw Stolte kon het niet schelen. Die had liggende middelen van zichzelf. Maar omdat ze een bekwaam staatsburgeresse was, met het hart op de juiste plaats en niet hitsig op de zenuwen, had ze mijnheer Anton uitvoerig op zijn defecten gewezen toen ze samen in de directielift stonden. Ze had de noodremknop ingedrukt.
Het hokje was met een schok naschommelend in de schacht gestopt. En toen had mejuffrouw Stolte haar zieleroerselen ontvouwd. Aan mijnheer Anton. Wat er allemaal bedrijfsmatig mis was. En wat daaraan allemaal gedaan kon worden. Waaronder een promotie van mejuffrouw Stolte die haar licht nu niet langer onder de korenmaat geplaatst wilde zien.
Het had lang geduurd voordat mejuffrouw Stolte en mijnheer Anton in de schacht weer waren teruggetakeld naar de begane grond. Mijnheer Anton was hoogrood aangelopen de lift uitgesneld, nog vóór de bonkende schuifdeuren volgens het brandwerend protocol geheel waren ontsloten. Mijnheer Anton had daarbij de rechterschouder flink gestoten. Terwijl mejuffrouw Stolte hem nog gewaarschuwd had thans zijn erbarmelijke ziel in lijdzaamheid te bezitten. Mijnheer Anton had zich niet goed kunnen beheersen op die glanzende marmeren vloer van de hoofdhall en snauwend aan de gedienstig toegesnelde procuratiehouder, mijnheer Roupart, te kennen gegeven dat die Stolte de bedrijfsmissives voortaan thuis diende uit te werken en te typen. Hij wilde haar godverdomme niet meer in de buurt zien. Nooit meer.
En zo was het gekomen dat deze woning, Zeelsterstraat 39, verder gemeden werd als een leprozenoord als vroeger buiten de stadswallen van de middeleeuwse stad. De slager, groenteboer en melkman wilden nog wel leveren, maar liefst bij schriftelijke communicatie. Alleen mijn moeder was nog bereid mejuffrouws Stoltes levenswijsheden aan te horen. En daar zou ze het voorshands ook mee moeten doen. Want de gang naar Rotterdam zat er niet meer in en ook interlokaal bellen met Gree was streng verboden. Wel kwam de bezopen aanspreker nog vaak langs om aan te duiden wie er thans weer gestorven was en waar het rozenhoedje gebeden zou worden, wanneer de uitvaart gehouden werd en het dertigste gehouden zou worden met of zonder afroep van de kansel. Mijn moeder kon daaraan niet het juiste sociale vertier ontlenen wat er toch beslist wel in zat en bovendien schonk ze nog steeds geen borrel op die stoep. De man had al meer dan genoeg gehad, zei ze misprijzend.