Het artikel dat de primaire bevoegdheid voor de strafrechtelijke vervolging van bewindspersonen op rijksniveau voorziet en nader regelt is een grondwetsartikel. Het meergenoemde artikel 119. Het is dus in nationaal ressort de regeling bij wetsbesluit van de hoogste rang. Dat houdt mede in dat lagere regelingen aan de strekking ervan niet mogen afdoen. Soms hebben die uitvoeringsregels van dit belangrijke staatsrechtelijk principe – geen bevoegdheid op rijksniveau zonder bijbehorende negatief gesanctioneerde verantwoordelijkheid of aansprakelijkheid – een redactie die niet te verenigen schijnt met die strekking. Wat de rechter in zulke gevallen behoort te doen, is een interpretatie van die uitvoeringsregels te volgen die ieder wetsconflict met de grondwet vermijdt.
Meestal is daartoe de historiografische rechtshistorische interpretatie het meest geschikt. Dat is de interpretatie die gestoeld is op een grammaticale en letterkundige waarschijnlijkheidsberekening van wat de wetgever bedoelde toen hij het artikel in zijn meest oorspronkelijke redactie finaal redigeerde. In casu is dan de verwijzing van Thorbecke uit 1844 beslissend naar het Britse systeem, waardin de strafwaardigheid en strafbaarheid van bewindspersonen voor contempt of constitution is geregeld. Deze regeling vergt daarom vaak een onderzoek naar de omstandigheden van 1688 toen de regeling tot stand kwam, om te zorgen dat ook de Koning van Engeland zich zou houden aan de Bill of Rights.
Zie de Blogs 10 augustus 2023 en volgende. Die Koning had immers steeds zich als immuun voor de common law in die constitutie opgesteld, Karel II nog erger dan Karel I, en zich uiteindelijk van de klassieke grondrechten die die common law inmiddels had gegenereerd, geen ene mallemoer aangetrokken. Een van die rechten is dat de belastingbetaler nooit hoeft te dokken voor fiscale feiten waarmee hij niet heeft kunnen instemmen via zijn parlementaire vertegenwoordiging: no taxation without representation. Ook dat is een grondrecht. De belastingplichtige moet kunnen weten voor welke rijksbudgettaire posten hij moet dokken.
Zijn vertegenwoordiger kan beslissen dat er dwingende gronden van nationaal belang zijn, waarom dat beginsel niet overeind kan worden gehouden in een bepaald exceptioneel geval. Maar dat moet dan door de regering overtuigend aangetoond worden. Daarvoor is niet voldoende dat de regering zegt dat het nationaal belang dat nu eenmaal medebracht. Dat zou een vicieuze redenering zijn. Maar alle kabinetten-Rutte hebben die redenering, vicieus als ze is, tóch op bepaalde cruciale momenten van verantwoordelijkheidstelling bij interpellatie of anderszins kunnen volgen. Want die redengeving, vicieus als ze was, werd steeds geaccepteerd door de coalitie waarop het kabinet steunde.
Ook al was de oppositie daartegen welberaamd, goed gemotiveerd en dus moeilijk weerlegbaar. De beruchte “Bonnetjes”-affaire is daar symptomatisch voor. De nog steeds contentieuze Teevendeal. Fred Teeven sloot een schikking tussen de drugshandelaar Cees H. en het Openbaar Ministerie waarbij Cees een bedrag van 4,7 miljoen gulden zou teruggestort krijgen voor niet nader genoemde prestaties. Je zou wellicht kunnen denken aan een mogelijk optreden als voorgezet kroongetuige in grootschalige rechtsaanhangige strafzaken inzake transterritoriale handel in verdovende middelen via Nederland. Maar je kon ook denken aan inlichtingen die niet in enige bewijsredenering, ter beoordeling van de strafrechter, zouden worden opgenomen. Of bijstand in het traceren van de verdelingssleutels van de partijen drugs, de bankrekeningen waarop zwart geld zou zijn gestort, of verklaringen over de mogelijke betrokkenheid bij de handel van de Amsterdamse politie.
Het werd niet verteld aan de volksvertegenwoordigers. Waar het om ging, uiteindelijk, was de exacte som van de transactie. Die werd onderwerp van venijnige debatten. Maar wat het onderwerp was van de schikking, de beweegreden of oorzaak van de schikking, daarover wilde Teeven persistent geen inlichtingen geven. Nog niet bij indicatie. En ook niet waarom de schikking geheim moest blijven voor de fiscus in Nederland en in Europa. Opvallend was zelfs dat ook de hoogste beheersautoriteit van het Openbaar Ministerie, het College van Procureurs-Generaal niet was ingelicht over het sluiten van de deal. Teeven zei dat hij alles had gedaan voor Koningin, Volk en Vaderland. De Kamer berustte, na heftige debatten.
Echt grondig doorgevraagd werd er niet. Er werd genoegen mee genomen dat Opstelten, Teeven, en uiteindelijk Opsteltens opvolger Van der Steur opstapten. En dat was het dan. Het leek bloedig. Maar was het niet. Niet voor de coalitie. Daar zou het NAB echt geen genoegen meer mee nemen. Het zou eisen dat deze kwestie via artikel 119 echt heropend werd. Bij de Hoge Raad. Omdat hier de contempt of parliament ervan afdroop. Hoezeer de fractievoorzitter van D66, de geachte afgevaardigde Pechtold toch wel zijn best deed de indruk van het tegendeel te willen wekken. Hij spuwde wel vuur. Maar stichtte geen brand. Dat was te merken.