Mijn ome Nico is van vaderszijde de enige bloedverwant in opgaande linie die nog in het leven is. Ik placht hem vaker op te zoeken. Want hij is een soort gids in de Rotterdamse Stadskerk, de Sint-Laurens. Daar is hij vaak te vinden. Ik schreef een boek over die kerk. U vindt het op deze site onder “boeken”. In 1917 werd het officieel aangeboden tijdens een kerstviering. Ik raadpleegde Ome Nico dan regelmatig. Hij kent bijna alle voormalige grafplaatsen en kelders in het kerklichaam, onder de glanzende plavuizen. Die hele dodenstad is verpulverd in de brand ten gevolge van het bombardement van 14 mei 1940.
Zoals eigenlijk van het kerkinterieur maar weinig overbleef. De restauratie van het bedehuis heeft Nico van dag tot dag meegemaakt. Hij geldt als expert. Hij lééft eigenlijk in die ontzagwekkende ruimte. Zijn huis is min of meer uitvalsbasis. Veel conversatie zit er niet bij. Hij kan mij wel vertellen over foto’s van de familie, maar omdat hij de Benjamin was, weet hij opmerkelijk weinig karakteristieks. Tussen mijn vader en hem zitten meer dan zeven jaren. Daarom was mijn verwekker voor hem een min of meer deftige mijnheer met mooie pakken aan, die uiterst sporadisch langs kwam. Een man van de wereld. Aan wie Nico zorgvuldig het goede handje moest geven. Vader was al vroeg in het kader van de werkverruiming naar oorlogvoerend Duitsland gegaan, in 1941.
Met ome Leo, de tweede broer. Vader kwam pas heel laat weer terug uit vernietigd Duitsland en verkaste naar Amsterdam, waar makkelijker aan een kamer te komen was dan in uitgebombardeerd Rotterdam. In de Maasstad liet hij zich maar zelden zien, al raakte hij wel verloofd met de vrouw die mijn moeder zou worden. Nico zag hem daarna, omdat vader naar Brabant ging om daar het verzekeringswezen te beoefenen in het Zuidoosten, bijna nooit meer. En ik was dus redelijk onbekend met de existentie van Nico. Want Eindhoven was destijds wel heel erg ver weg voor een Randstedeling. Ik herinner mij, dat Nico mij meenam met mijn oudste broer naar diergaarde Blijdorp. Dat was aardig van hem. Want het was heel duur. Hij wees naar de apen. En zei dat het apen waren. En de leeuw een leeuw.
Aan zo’n oom heb je echt wel wat. Maar uiteindelijk zijn we vreemden voor elkaar gebleven. Al heeft hij kanten, waar ik mij zelf wel in herken. Hij stelt het heel aardig in zijn eentje. Op maandag doet hij uitgebreid de was, waartoe hij draden uitspant in die opmerkelijk lange en smalle gang. Daar is hij verder de hele dag mee doende, want hij strijkt ook zelf. Zo heeft zijn huishouden per dag een ander punt van innige verzorging. En des avonds wordt televisiegekeken, waardoor Nico toch op de hoogte blijft van ’s werelds reilen en zeilen. Hij heeft een baard en een bril. Net als ik, al draag ik die bril buitenshuis niet vaak. En als het bij ome Nico op zijn polshorloge elf uur is, dan vertoont mijn zakhorloge die tijdsaanduiding ook. Dat hebben we gemeen. Familie, nietwaar?