Nadat de katholieken zich in 1880 min of meer geconsolideerd hadden tot een zuil die zij tot 1970 krampachtig in stand hebben gehouden – net als de protestanten de hunne – hebben zij de visie ontwikkeld en hooggehouden dat ze tussen 1650-1720 verschrikkelijk vervolgd werden binnen de Republiek. Met “zuil” bedoelt men dat ze hun kerkelijke geloofgemeenschap doorontwikkelden tot een staat binnen de staat der Nederlanden. Die gemeenschap had zowat voor alles eigen instituties, voorliggende voorzieningen, faciliteiten en inrichtingen, zoals ziekenhuizen, verenigingen ter ontspanning, maar ook wetenschapsinzichten. Er was katholieke geneeskunst, rekenkunde, aardrijkskunde en geschiedenis.
Twee voortrekkers in de laatste kunde excelleerden erin om te demonstreren hoe eeuwenlang de katholieken in Nederland verschrikkelijk gediscrimineerd werden en zich nauwelijks op straat durfden te vertonen. Daar begon een zekere gedroste dominee Joachim Le Sage ten Broecke mee vroeg in de XIXe eeuw. De Hollandse dorpsdokter Willem Nuyens spande de kroon. Hij schreef goed en meeslepend. Dat ervaar je via zijn zesdelige Algemeene Geschiedenis des Nederlandschen Volks. In de tweede druk laat Nuyens niets onbeproefd in 1880. Als je hem moet geloven zaten de katholieken driehonderd jaar met rode koppen van angst bibberend op hun vlierinkjes te wachten tot schout en rakkers weer eens binnen vielen op zoek naar kruisbeelden, rozenkransen en wijwatervaatjes. Overdrijven is óók een kunst.
In Brabant werden katholieken die het in het publieke domein erg bont maakten met optochten of bedevaarten, schutterijfeesten en gildevendelingen wel aangepakt als dat aanleiding gaf tot aanstoot, heibel of schandaal, vooral als er ook nog krachtig bij gezopen werd. Maar een priester mocht in een schuilkerk best de mis komen lezen, dopen en uitvaarten doen. Schouten en vorsters – een soort districtscommissarissen vanwege de landsregering — kwamen pas in actie tegen excessen, opruiing tot geweldpleging en haatzaaien. En dan nog alleen als het niet anders kon. In Holland waren priesters niet echt welkom. Maar ze moesten heel wat flikken, voordat de overheden in de steden tot strafvervolging besloten. Was er geld voorhanden, dan moest er per mis gedokt worden als die plechtigheid uiterlijk aan de straatzijde ruchtbaarheid gaf.
Iets anders was, dat de dominees deze concurrentie niet gedoogden. Die gaven dat aan en persisteerden hinderlijk. Soms konden in de grotere steden de stadsregeringen dat niet hebben, omdat de dominees dan aangiften gingen doen bij de Staten-Generaal of bij de Staten van Holland. Daar zaten soms wat geestdrijvers bij en die lieten dat dan niet op hun beloop. Bleef een dominee echt zaniken, dan werkten de stadsnotabelen de vent doorgaans listig weg. Hij werd overgeplaatst naar een oord waar je nog niet dood hangend over het hek wilde worden aangetroffen of men zond hem naar Indië. Daar waren tropische ziekten. Die dominee spoedig een toontje lager deden zingen. Maar verbanning naar de wingewesten was óók een goede sanctie tegen deze aterlingen die vaak de allures hadden aangenomen van beroepsquerulanten die nog een academische titel hadden óók.
Helaas was dit het slag dat in Noordelijk Brabant terecht kwam, want daar was het onderkomen en kansen op promotie waren er nauwelijks. Beroeping in een oord als Eindhoven was helemáál een ramp, want daar kon dominee zich nauwelijks verstaanbaar maken en een weinig luxe zat er niet in. Het waren primitievelingen daar met veel godvernondes en sodejuu’s terwijl ze op zondag zopen als de ketters die ze dan ook consequent waren. Kortom: De Kempen werden niet gezegend met empathische, diep-doorleefde, vrome en bevindelijke bedienaars van het Woord des Heren Heren. Eindhoven kreeg de familie Van der Haagen opgesolferd die van deze bediening schier een dynastieke aangelegenheid maakte. En helaas hoorde Strijp ook tot haar beroepingsgebied. Dat rayon deed ze er zo’n beetje bij. Niet met vrucht, wel met gevolgen in de openbare ruimten die nu nog als evenzovele mispassen te lezen zijn in het resolutieboek van de Staten-Generaal. De Van der Haagens legden zich toe de Strijpers te pesten en te provoceren. En ze werden er meester in. Dat kun je onderdrukking noemen, ware het niet dat de Strijpers vindingrijk terugsarden. Hetgeen de Eindhovense stadsregering toeliet. Op hope dat de Van der Haagens opflikkerden, terug naar hun onzalige plaatsen van oorsprong die ze gebaard hadden.