De regeling over de strafbare opruiing werd nog een keer veranderd in de dertiger jaren, omdat de Antirevolutionairen in de Tweede Kamer nogal geblameerd waren door hun overreactie betreffende Troelstra’s poging tot een staatsgreep. Ze hadden meteen een Bijzonder Weerkorps in het leven geroepen, de Bijzondere Vrijwillige Landstorm, ze hadden alle burgemeesters doen aanschrijven omtrent op te richten burgerwachten waaraan de regering dan mitrailleur secties zouden toevoegen, ze hadden in de grote steden Amsterdam, Den Haag en Rotterdam met calciumcarbide gestookte zoeklichten laten opstellen, de politiekorpsen en de marechaussees gemobiliseerd en brigadegewijs doen uitzwermen, voedseldistributies doen aanzeggen, regio’s aangewezen voor de staat van beleg.
De ARP had, kortom, zoveel heibel veroorzaakt door diverse vluchten naar voren hunnerzijds ter gezagshandhaving dat de paniek op de derde dag nadat Troelstra zijn belachelijke en absurdistische interventie in de Tweede Kamer had geplaatst bijna oncontroleerbaar was. Een overreactie kon je het niet noemen. Protestantse hysterie. Vergelijkbaar met de Aprilbeweging van maart 1853. Dat was het. De SDAP had Troelstra niet officieel afgedankt. Maar zijn gezag was verwaaid, zijn aanwezigheid op congressen hinderlijk, de vijandschap van zijn collegae in de Tweede Kamer binnen de fractie somwijlen tastbaar. De SDAP was niet verder in actie gekomen, al drong iemand als de gezaghebbende Vliegen er wel degelijk op aan dat men Troelstra zou laten vallen, want deze blunder zou de SDAP de eerste decennia isoleren in alle politieke gremia.
Men moest laten blijken, aldus Vliegen, dat Troelstra maar wat geïmproviseerd had. Daar voelde de SDAP niet voor. Dat gunde men de onuitstaanbare protestanten met hun “God, Nederland en Oranje” nu ook weer niet. ARP-minister van Justitie Donner wilde nu, dat de strafwet óók ging verbieden dat men anderen zou trachten te bewegen tot daden gericht tegen het openbaar gezag en de openbare orde, ook al was niemand daarvoor ontvankelijk gebleken. Hetzij omdat het zó klunzig was gebracht, zó knullig was verwoord en zó weinigzeggend was geventileerd dat geen mens er enige prikkeling door ervoer, of omdat er gewoonweg eigenlijk niemand te vinden was die de opruier serieus nam – het was gewoonweg geen goeie, welberaden volksmenner maar alleen maar een solitaire treiterbrok of een dorpsgek. Zoals Troelstra.
Het voorstel werd als voldragen wetsontwerp aanhangig gemaakt, door de inlas van een artikel 134bis, achter de varianten van opruiing. Meteen werd het rijksbreed afgeschoten als een belachelijk legislatief wanproduct. Door mensen als Van Hamel, Simons, Noyon, die zeiden dat het onwerkbaar was omdat het neerkwam op moraaltheologie. Afkomstig uit de koker van hen die pretendeerden als enigen te delen in het waarlijk Neerlands volkskarakter, het steile calvinisme van bevindelijke aard. Dat kon ook niet uitblijven, want Donner maakte tegelijkertijd een ontwerp aanhangig dat smalende godslastering strafbaar stelde. Bij de Antirevolutionairen waren dan ook alle remmen los.
Ze maakten binnen de regeringscoalitie duidelijk, dat als een van de fracties ook maar zou durven tegenstemmen, het kabinet zou vallen. De ARP zou het opblazen. Zo ongeveer als D66 tegenwoordig het nieuwe bestuurs-élan en de nieuwe bestuurlijke cultuur gestalte geeft. Omdat de katholieken destijds althans toch eindelijk wel een goede arbeidswetgeving wilden, een behoorlijke regeling van volksverzekeringen voor pensioenen en tegen ongevallen en beter middenstandskrediet, gaven die dan maar weer gramstorig mompelend toe. Waarbij ze duidelijk deden blijken dat de calvinisten hen gijzelden. De ontwerpen kwamen in de strafwet. En toen ging de ARP erop toezien dat ze ook als strafbaarstellingen gehandhaafd werden door het Openbaar Ministerie.
Via draconische vervolgingen, die vooral de dertiger jaren sterk polariseerden. Officieren kregen instructies vanwege de ARP-ministers, marechausseebrigades werden daartoe gekazerneerd in woelzieke streken, tot deerlijke verontwaardiging van de bevolking. De procureurs-generaal moesten op het matje komen. Het Openbaar Ministerie werd afgetuigd tot een gedeconcentreerde buitendienst van Justitie te Den Haag. Zoals nu, bijvoorbeeld, bij de vervolgingen van De Mos. En Van Meijeren. Of Wilders. Dat is ook niet anders te verwachten. D66 heeft kennelijk de instrumentele betekenis van het strafrecht voor de ideale globalistische samenleving (h)erkend. Die waarin iedereen de juiste denkbeelden koestert.