Aangezien ik toch wel enigszins opzag tegen deze reis en gang naar mijn ome Nico — ik herinnerde mij van dertig jaar geleden hoe buitengewoon naargeestig hij de ouderlijke woning daar aan de die Berkelselaan had ingericht, een spook- en pakhuis tegelijk — had ik van mijn reisje naar dat oord vanuit Den Haag een soort excursie gemaakt. De Berkelselaan ligt in het Oude Noorden van Rotterdam . Deze wijk dateert van ongeveer 1900. Dat is zichtbaar in de bouwstijlen . Er is veel fraai art nouveau aan de burgerhuizen te zien, qua uiterlijke architectuur. Bovendien is deze wijk niet door de bombardementsschade getroffen van 14 mei 1940, toen de Duitse Luftwaffe Rotterdam teisterde met een strategische terreuractie via brisantbommen met vertraagde ontsteking. Dat is in het Oude Westen van die stad heel anders: dat deel dateert van ongeveer 1880. Daar troffen de bommen destijds wel doel en smeten hele straten aan puin.
Dat stadsdeel is veel meer samengesteld uit de revolutiebouw van de negentiende eeuw met eindeloze grauwe mensenpakhuizen. De ornamentatie is daar gestandaardiseerd. Veel industriële gietmallen bij de wanddecoraties in eindeloze herhaling toegepast. Er is ook verder weinig fantasie geïnvesteerd in de bebouwing. Voorts is het Oude Westen langdurig door het verkrottingsbeleid van huisjesmelkers verpauperd geweest. De gemeente heeft daar vervolgens veel laten slopen en de wakken geestloos op laten vullen met moderne flats, vaak gebouwd van beton-gasblokken, die de orginele tussenliggende gevelwanden verstoren. Dat is het Oude Noorden bespaard gebleven. Over het algemeen, tenminste. Vooral het Liskwartier is redelijk intact.
Daarom liep ik in Rotterdam van het Centraal Station naar dat oude Liskwartier, over de Bergweg, Noordsingel en Bergsingel. Dan zie je buitengewoon fraaie huizenblokken, sommige schitterend en origineel gecomponeerd door Van Gils of Berlage en hun scholen. Het glas-in-lood is er meestal in bewaard en ook de voordeuren en raamlijsten zijn nog authentiek. De singels zijn welverzorgd met treurwilgpartijen, statige rodondendrons en rietkragen, terwijl de graszomen keurig gemaaid zijn. Er zijn diverse fonteinen, kerkgebouwen en torentjes te bewonderen, verbonden aan de burgermanswoningen met uitspringende serres en koepels.
Ik was al om zeven uur herwaarts vertrokken en het was stil. Bijna uitgestorven. Veel zwanen, eenden en waterhoentjes, die nog het rijk voor zich alleen hadden, een hemel vol blauwe verten met witte drijvende wolkenpartijen. Zegenrijk fraai, vredestichtend in het mensenhart, en ome Nico zou heel wat moeten doen om deze magnifieke zintuigelijke indrukken te verpesten door de chaos van zijn woonst, tezamen met het onherleidbaar bunzige aroma van een zeer beperkt aantal verschoningen op weekbasis, die ik mij van vorige keren wist te herinneren. Ranzig is het woord dat dat pakkend zou kunnen samenvatten. Men mist de uilenballen vol schier onverteerbare muizenresten, zou ik durven opmerken.
Levendig stond mij het skelet met Duitse Fallschirmjäger-uitrusting nog voor de geest, opgesteld in het halletje vlak achter de smalle voordeur, vergezeld van twee enfilerende mitrailleurs achter de paraplubak in de buitengewoon nauwe gang, belegd met knisperend krantenpapier, opdat de lange rood-trijpen loper niet beschadigd zou worden door de immer slechts node gedulde gasten. Schemerduister regeerde daar aan de Berkelselaan 91. Zelfs de wijding van de zondagmorgen, omstraald door welwillend zonlicht zou aan deze sfeer der catacomben weinig kunnen veranderen. Naargeestig is het woord. Een knagende zielensmart, teweeg gebracht door een sfeer van bestendig verval, waaraan het eentonig lekken van het kraantje in het dwaze porceleinen fonteintje in de nis van deze gang ook hoorbaar bijzondere dimensie bijzet.
Laat ik het mij niet ontveinzen. Ik was ervan overtuigd, dat ome Nico ook deze keer er meesterlijk in zou slagen deze emoties teweeg te brengen. Men weet wel, dat men sterfelijk is. Maar de woninginrichting behoeft dat perspectief toch niet bij elke spierkrachtelijke beweging pandinwaarts wurgend kracht bij te zetten. Gezelligheid kent geen tijd, dat is waar, maar de Strijardsen geven aan deze zegswijze meubilair gestalte op een wijze die de doodskamer van Toet-An-Chamon binnen in diens knusse piramide een oord van boert, jokkernij en lucide vermaak doet zijn, waarin een juke-box node gemist wordt. Waarom weet ik niet precies te duiden, maar dit aspect van mijn aanstaande bestemming lokte mij niet.
Ik stelde het daarom maar uit door hier en daar aan te leggen en een koffie verkeerd met een gevulde koek te nuttigen, een tractatie die ik doorgaans op de dag des heren als mispassend pleeg te vermijden. Bij de Rodenrijschelaan overviel mij een gevoel van diepe deernis, terwijl ik dapper noordwaarts oprukte, deernis, mag ik zeggen, zowel met de mensheid als met het individu Nico Strijards. Ik gis dat het schemerig schaduwrijke dichte en zware struweel dat fraaie platanen in de hoogzomer in deze allee teweegbrengen tussen de steil oprijzende huizenwanden bijdroeg aan deze oermelancholie die de mens onverwachts kan overvallen. En dat desniettegenstaande de sprankelingen van het zonlicht boven in de kruinen, dat de architectonische bijzonderheden zo fraai kan articuleren, vooral als een lichte bries de bladerrijkdom luisterrijk beroert. Ik naderde de Berkelselaan. En het “memento mori” nam bezit van mijn ziel. Achter de wolken schijnt de zon, overwoog ik, en ik kon altijd nog op een bankje gaan zitten, want ome Nico had duidelijk gezegd dat hij mij pas op één uur echt kon hebben.