De ISI had dus zich wel degelijk op interdepartementaal niveau gecommitteerd aan een tweedeling van de Nederlandse samenleving in enerzijds rechtmatig verblijvenden en anderzijds illegalen. Dus óók de departementen van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Onderwijs, en Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk werk. Zonder die tweedeling kon je het eerste wetsontwerp dat ook voorzag in een wettelijke concentratie van rechtsmacht in vreemdelingenzaken, uitsluiting van hoger beroep en een Rechtseenheidskamer die kon beslissen op prejudiciële vragen gesteld door partijen of de vreemdelingenrechter zelf, alles bij de Haagse rechtbank, beter helemaal vergeten. Want dat voorzag immers voor een gekwalificeerd onbeperkt detentieregime voor illegalen en verder in rechtsingangweigeringen indien een illegaal besloot tóch weer buiten de wet om naar de burgerlijke rechter te stappen om uitzetting te voorkomen.
Maar deze departementen gaven nu toch morrend toe, omdat ze uit hun departementale begrotingen dreigden te zullen lopen als ze een dergelijke verblijfstoets niet zouden willen aanleggen bij het verschaffen van uitkeringen, onderstand anderszins, stoffelijke voorzieningen of subsidies dan wel materiële doelgebonden tegemoetkomingen in verband met de nakoming van de leerplichten, de borging van de algemene gezondheidszorg en het voorkómen van “toestanden van hulpeloosheid” in de zin van artikel 255 van het Wetboek van Strafrecht. De wetgever had die toestand destijds, toen er nog geen sociaal vangnet bestond ronduit schriel gedefinieerd in de memorie van toelichting.
Maar daartegen hadden rechters nooit geopponeerd, ook niet, toen de verzorgingsstaat al lang en breed een maakbare samenleving op de wrakke schouders had genomen ná de eerste loonexplosie in de zestiger jaren. We hadden dus de Raad van State geheel als rechterlijke instantie uit het vreemdelingenrecht weggeschreven en ook de taakstellingen vanwege het Openbare Ministerie bij de handhaving van het eigenlijk gezegde vreemdelingenrecht uit hoofde van de Vreemdelingenwet-1965. Dat bakte daarvan trouwens traditioneel toch al niets.
De voorzitter van de bestuursrechtssector bij de Haagse rechtbank, Mr Alewijn, begreep heel goed de beweegredenen van de ISI. Hij onderschreef ze niet in alle opzichten. Hij kon dus ons niets beloven of borgen op voorhand. Maar hij meende dat het met die Rechtseenheidskamer, mits behoorlijk opgetuigd, toch moest lukken landelijk een uniform materieel vreemdelingenrecht te introduceren zonder dat steeds weer op ad hoc bases ministeriële verordeningen en circulaires zouden moeten worden te baat genomen, óók niet in geval een oorlogssituatie dicht in de buurt zich onverhoeds zou openbaren. Hij ried ons aan spoed te maken met de wettelijke definiëring van de aanvaardbare verblijfsgronden en waarschuwde overigens voor massale tegenstand van de gehele rechterlijke macht wanneer wij die in het wetgevingstraject aanhangig zouden maken.
Want wat wij wilden was mede gebaseerd op de opstelling van die macht in burgerlijke zaken, waarbij deze macht bereid was te aanvaarden dat illegalen zich bedienden van leugens, bedrog, arglist en eventueel bedreigingen reeds omdat axiomatisch bepaald zou zijn dat deze illegalen nu eenmaal geen overheidsorgaan dorsten te vertrouwen. Ook niet die van de staat waar ze beweerden heul te zoeken tegen hun beweerde vervolgingen op individuele grondslag. Een illegaal mocht gerust liegen, zwijgen en weerspannigheden vertonen, ook bij de opvang en verzorging. Wat mij overigens absurd voorkwam, want wat beoogde dan deze beweerde asielzoeker in Nederland als ook daar de overheid onbetrouwbaar zou zijn?
In de ons omringende landen in de Europese Rechtsruimte wekte dat ook wel enige verbazing, dat standpunt. En dat terwijl die overheid in Nederland nog steeds een benevolente uitdeler bleek van gunsten, onderstand, zorgen en voorzieningen naar believen — ook aan illegalen. De ambtenaren gunden de vreemdeling bij zijn toelatingsrelaas tegen beter weten aan langdurig geloofwaardigheid ook al begon het vluchtverhaal steeds onaannemelijker contouren aan te nemen. Dat was vooral het geval bij vreemdelingen herkomstig uit het imploderend Joegoslavië waar langzamerhand een volledige uitermate wrede burgeroorlog bleek te heersen, ook al waren de ambtsberichten van Buitenlandse Zaken weer niet echt heel duidelijk.
Er was niet alleen een godsdienstoorlog gaande, maar ook een etnische zuiveringsstrijd — maar waarover die ging en wat die ten doel had wisten de diplomaten nooit met zekerheid en duidelijkheid aan te geven. Maar wel had dat tot gevolg dat ook daarvandaan illegalen bij massa’s zich meldden zonder gewag te maken van de levensbedreigende besmettelijke ziektes die zich bij zich droegen. Open TBC, pokken, schurftvarianten in de zwaarste variëteiten. Maar daar kwamen de beambten in het opvangtraject pas te ontijdiger ure achter. Schaden deed zulks kennelijk het asielrelaas niet. En nog steeds niet. Ome Staat vergaf en vergeeft alles.