Zoals al hierboven meermalen gesteld – zie mijn Blogs van 7 juni 2023-20 juni 2023 – was de afdoening van het vreemdelingenbeleid in de zeventiger en tachtiger jaren van de vorige eeuw bijna volledig losgezongen van de Vreemdelingenwet zelf, die overigens ook bijna geen dwingende rechtsbeginselen en zeker geen limitatieve catalogus van toelatingsgronden bevatte. Dat beleid werd eigenlijk geheel gemaakt in wisselwerking tussen het centrale uitvoeringsorgaan, de Directie Vreemdelingenzaken enerzijds en de vreemdelingendiensten in het veld en op locatie. Het eigenlijk gezegde migratierecht werd eerst “gevonden” in dat veld door de ambtenaren die over toegang, toegangsverschaffing en toelating beslisten op basis van vrij schimmige circulaires die veelvuldig per jaar veranderden.
Die beslissingen kwamen vervolgens ten toets bij rechters die daarover beslisten op basis van bestuursrechtelijke criteria die in de Wet Algemene Rechtspraak Overheidsbeschikkingen (AROB) in algemene, vage termen werden geformuleerd, waarbij zelden duidelijk was of die toets moest geschieden op basis van wat de beslissingsambtenaar tevoren had kunnen weten of wat deze achteraf, bij de uitvoering van de beslissing, redelijkerwijs uit algemene bronnen van wetenschap had kúnnen vermoeden, de beruchte “kennis-van-nu” die alles eigenlijk wel betwistbaar kan maken. Aan de circulaires hadden deze ambtenaren niet echt veel: die daarin vervatte aanwijzingen waren nooit direct werkbare directieven.
Ze waren wollig. Ze belastten met verantwoordelijkheden die eigenlijk aan een lagere ambtenaar niet overgelaten mogen worden. Daarbij konden specifieke ambtsberichten vanwege consulaire ambtenaren of immigratieambtenaren op ambassades op locatie van het vermoedelijk land van herkomst ineens een rol spelen van een strekking die de opsteller ervan nooit had kunnen bevroeden. Ze waren in de eigenaardige evasieve kanselarijstijl van Buitenlandse Zaken gesteld waarbij de steller eigenlijk alles in het werk stelt om niet in persoon aangesproken te worden en daarom drukt hij zich steeds voorwaardelijk uit. Hij richt zich tot een bewindspersoon. Om die uit enige wind te houden en niet om deze beslissingen te doen nemen waaraan enige politieke verantwoordelijkheid verbonden is in de richting van de volksvertegenwoordiging.
Rechters uit de bestuurssector gingen nu dat dienovereenkomstig beleid intens corrigeren waarbij zij ieder humanitair risico bij uitzetting, terugleiding of overlevering maximeerden, óók als vastgesteld kon worden dat de vreemdeling in casu geen voorwerp was geweest van hoogstindividuele vervolging. Het ne peior-beginsel begon daarbij een dominante rol te spelen: de rechtspositie van de vreemdeling die wellicht verwijderd zou worden mocht niet verslechteren. Dat hield in, gelet op het nogal royale opvangtraject, bijna altijd in dat uitzetting en verwijdering verboden moest worden wegens onrechtmatigheid jegens de vreemdeling. Al bij al was de afdoening dusdanig buitenwettelijk geworden dat de situatie die de Vreemdelingenwet-1847 had teweeggebracht en die de Vreemdelingenwet-1965 beoogde te bestrijden – te weten dat toelating een buitenwettelijke rechtshandeling was – uiteindelijk toch weer ontstond. Daarover had de ISI de regering sedert 1991 ook meermalen gekapitteld. Grosheide voorop.
Zulks bijna voortdurend in het nadeel van de Directie Vreemdelingenzaken. Steeds werd beslist tot onrechtmatigheid van het verwijderingsvoornemen zelf, waardoor deze dienst steeds onzekerder en trager werd, zodat de Staatssecretaris voor Vreemdelingenzaken eigenlijk wel in de Tweede Kamer kon gaan wonen. De vrouwelijke Staatsecretaris Elberta Haars dééd dat dan ook maar. Ze was voorstandster van een strikt restrictief vreemdelingenbeleid. Maar ze kon nog steeds in de Vreemdelingenwet daarvoor geen legitimerende rechtstitel vinden. Ze wees steeds op de Nederlandse bevolkingsdichtheid, de desastreuze gevolgen voor de demografische opbouw van dit land bij een onbeperkte toelating en de druk op de collectieve sector die uiteindelijk zou bezwijken – iets wat Aad Kosto later ook substantieel in de Kamers aan de orde zou gaan stellen.
Beide liepen te veel voor de troepen uit. Haars bleef volhouden. Er kwam een kleine doucheruimte met natte sectie ter beschikking in het oude Kamergebouw aan het Binnenhof vlak in de buurt van de ministerskamer waarvan deze dame geducht gebruik maakte, want zij durfde menige confrontatie met revolutionaire linksen volstandig aan en scoorde menige overwinning tegen de ochtendschemer, het lumieren van de dag, die ook voor de admiraal de Ruyter bij menige slag tegen de Engelsen een gelukbrengend tijdsgewricht was geweest.
Maar deze nevelige mystiek kan geen basis zijn voor exportabel bestuursrecht omtrent de toelating. Het toelatingsbeleid vertoonde geen lijn, schokte van incident naar incident en meestal kwam van uitzetting feitelijk niettemin weer niets terecht omdat de rechter toch weer een novum vond om de verwijdering wegens onrechtmatigheid op te schorten, te schorsen of onrechtmatig te verklaren, waarbij automutilatie van de persoon vaak een ongedachte rol speelde. Zo was nog steeds geen schriftelijk generiek beleid te formuleren dat ook internationaal consequent, persistent en coherent kon worden uitgevent. Bij de dreiging van het wegvallen van de controles aan de binnengrenzen in Schengenverband was dat een onheilspellend euvel, dat in Harry Potter-films vaak geaccompagneerd wordt door dreigend gekras van kraaien.