Onrechtmatig bewijsdoctrine

Een buurtbewoner, berucht voyeur, is weer eens over je tuinhek geklommen en staat in de bosschages van je achtertuin. Te loeren, want je hebt altijd alle gordijnen open. En je bent iemand die niet eenkennig is. Voorts heb je wisselende partners die niet te beroerd zijn tot seksuele handelingen in je doorzonkamer, want alles moet kunnen. Deze keer ziet die voyeur, dat je doende bent met wurgseks. Maar je gaat te ver. Je brengt inderdaad je partner van dat moment om. Je wordt vervolgd wegens moord. Het belangrijkste bewijsmiddel is de verklaring van de voyeur. Die heeft al zijn waarnemingen beeldend samengevat en overgelegd aan de politie.

Je advocaat zegt ter zitting, dat deze verklaring onrechtmatig verkregen is, want de waarnemingen zijn immers gedaan toen de getuige op privaat grondgebied stond en geen toestemming had voor deze toegangsverschaffing. Op de schuttingen stond ook nog dat de toegang verboden was en dat de bezoeker zich moest wachten voor de hond. De verklaring mag daarom niet tot de bewijsredenering van de rechter meewerken. Maar er is niet veel anders, want jij ontkende alles en verder zijn geen handafdrukken jouwerzijds op het stoffelijk overschot aangetroffen en ook geen DNA van jou herkomstig. De rechter gaat mee met de bewering van de advocaat en spreekt je vrij. Dat is de bewijsuitsluitingsregel wegens gebleken onrechtmatigheid. Die regel komt uit de Angelsaksische landen.

Het Franse recht, dat in 1810 in Nederland ging gelden kende de regel niet, Napoleon wilde er niets van weten binnen zijn politiestaat, zijn Keizerrijk, want hij had toch al niet veel op met alle grondrechten die de Angelsaksen hadden ontwikkeld sedert 1688, de Glorious Revolution. Dat Franse recht verklaarde Willem I vervolgens bij besluit toepasselijk. Dat bleef de grondslag van de Nederlandse strafvordering. Wel met enorm veel wijzigingen, vanaf 1853 en 1857 en met de invoering van het huidig wetboek van Strafvordering van 1927. De beginselen van 1813 bleven geldend recht, tenzij dat meer nationale procesrecht van 1927 er uitdrukkelijk vanaf week.

Dat deed het maar zelden en zeker niet op dit punt: het kende de bewijsuitsluitingsregel wegens kennelijke onrechtmatigheid van de verwerving van bewijs – de exclusionary rule – niet. In de zeventiger jaren van de vorige eeuw voerde de Hoge Raad niettemin die bewijsuitsluitingsregel toch in. En zulks op grond van uiterst Angelsaksische interpretaties van artikel 6 van het Europese Mensenrechtverdrag (EVRM) dat het principe van een fair trial borgt aan degenen die binnen de ruimtelijke heerschappij van dat EVRM zijn terecht gekomen. Fair trial, dat werd uitgelegd conform het principe van de rule of law.

Een principe zoals de Engelse common law-rechter dat had ontwikkeld met name in de negentiende eeuw, toen onder meer het huisrecht en het recht op respect voor de persoonlijke levenssfeer en fysieke vrijheidsrechten door die Engelse rechter flink uitgebreid werd om de Britse burger te beschermen tegen een steeds opdringeriger wordende centrale overheid. Het regende nu vrijspraken in Nederland, vooral in ingewikkelde zaken, die resultante waren van de geografische grenzen overstijgende georganiseerde criminaliteit.

Vooral bij misdrijven gericht op de transit van cocaïne uit Het Verre Oosten of uit Zuid-Amerika. Daardoor, door al die vrijspraken, ontstonden crises in de opsporing en de strafvervolging. Want dat de verdachte wel gedaan had wat hem tenlastegelegd was, stond doorgaans als een paal vast. Maar sommige bewijsmiddelen waren onrechtmatig vergaard.