Illegale Marconist

De strafrechter omhelsde in Nederland deze doctrine over bewijsuitsluiting bij onrechtmatigheid van de bewijsgaring gaarne, in apodictische termen vol vanzelfsprekendheden en absoluut. Dat had toch te maken met de in de zeventiger jaren uiterst modieuze opvatting dat het rechtskarakter van het strafrecht als handhavingssysteem per definitie – en dus net alleen maar: met name – lag in de rechtsbescherming van de verdachte tegen een steeds almachtiger wordende centrale strafvorderlijke overheid. Het geval dat leidde tot de integrale acceptatie van deze bewijsuitsluitingsdoctrine is bekend bij de studenten onder de naam “Illegale zender ‘De Marconist”-arrest van 1973, te kennen, onder meer uit het juridisch studentenblad Ars Aequi met een geruchtmakende jubelende annotatie van A.A.G. Peters uit dat jaar, pp. 244-253.

Ik had het in een eerdere Blog al eens over deze, mijns bedunkens, betreurenswaardige beslissing. Zie mijn Blogs van 25 december 2022 https://gerardstrijards.nl/praktizijn/  en de volgende. Het geval kwam erop neer dat de opsporingsdiensten van de Post Telegraaf en Telefoondienst (PTT) op zoek waren naar de positie van een illegale zender, die een Radio-elektrische Zendinrichting bezigde (REZI) binnen Rotterdam. Die zender noemde zich “De Marconist”. Die diensten plachten bij de verdachte plaats eenvoudig aan te bellen. Werd geopend, dan drongen ze de persoon die dat deed stomweg opzij. Draafden het pand binnen. Door de zeer lange en zeer nauwe gang naar het achterhuis dringend, kapstokken overladen met jassen, petten, hoeden, shawls, parapluie’s en bouffantes kletterend omverwerpend. Naar de plaats waar die REZI’s meestal stonden geplaatst, nog met knetterende antennes in vol ruisend bedrijf. Want bij betrapping op heterdaad van het delict hadden die diensten dan veel meer dwangmiddelen tot hun beschikking dan daarzonder.

Ze konden bijna ieder onderdeel van de in werking zijnde zendapparatuur mee nemen tot en met pick-up en verzameling grammofoonplaten, headsets, verlengkabels, mengpanelen, zulks met het oogmerk om deze verzamelingen te zijner tijd aan het verkeer te onttrekken in combinatie met de REZI zelf of te doen verbeurdverklaren. Deze diensten hadden bijna nooit een huiszoekingsbevel. Hadden ze het, dan toonden ze het niet. Want dan zouden de achterblijvende REZI-fanaten in de achterkamers of op de veranda’s van de spelonkige bovenwoningen in de Afrikaanderwijk al dat toebehoren, dat nog redelijk kostbaar was, al verwijderd hebben naar de buren via de balkons. Buiten de greep van de diensten.

Dat kon gemakkelijk, omdat de rechthebbende bewoner dan eerst moeizaam spellend zo’n huiszoekingsbevel trachtte te lezen, onderwijl nadere uitvoerige uitleg claimend. De achterblijvers roken dan wel lont en zorgden dat de PTT naast die prijzen greep. De op te leggen boetes waren doorgaans een lachertje. En van voorwaardelijke vrijheidsbenemende straffen was al helemaal nooit sprake. Maar niemand betwistte in rechte dat aldus het private huisrecht was geschonden en de persoonlijke levenssfeer. Totdat een rechter ambtshalve de exclusionary rule ging toepassen, onvoorwaardelijk, in den brede en ieder strafvorderlijk optreden daardoor en nadien ook wederrechtelijk verklaarde, eventueel nog met referte aan de waarborgen ingevolge artikel 8 EVRM. De verdachte werd vrijgesproken, kreeg REZI en de elektronische kermis terug en nog schadevergoeding en schadeloosstellingen ook. De penoze wist niet hoe ze het had. Maar triomf was hun deel. Deze bewijsuitsluitingsregel was natuurlijk veel breder toepasbaar. En de universiteiten gaven wel aan hoe. De Hoge Raad volgde wel. https://bib.kuleuven.be/rbib/collectie/archieven/vvsr/vanwoensel-onrechtmatigbewijsmateriaal-2003.pdf