In Strijp was de pastoor tot ongeveer 1629 de baas geweest. In dat jaar valt Den Bosch in handen van de troepen van Holland, daar komt het alles bij elkaar op neer. De wet wordt daardoor in Kempenland en in De Meijerij volledig verzet. De centrale autoriteit is niet meer de Prins-Bisschop van Luik, al komt deze vorst niet in dit veel te noordelijk deel van zijn rechtsgebied, het diocese. Er is wel een bisschop aangesteld in Den Bosch, in 1571 geïnstalleerd. Die heeft evenwel vrijwel geen doorzettingsmacht en geen toereikende financiën. Hij kan de hem opgedragen en overgelaten rechtsmacht niet effectief uitoefenen, heeft bonje met de bovenlaag in Den Bosch en is vrijwel voortdurend ambulant. Wel zit hij veel op de Donjon in Geldrop, waar hij veilig is in het woelige Zuid-Oostelijk Brabant voor de geregelde legers die maar slagen blijven leveren, de immense gewapende bedelaarsbenden, herkomstig uit gedeserteerde of afgedankte huurlingen van beide partijen, en de burgerbrigades die zich in vredesnaam maar gewapend hebben ter rechtshandhaving en eigenrichting.
Want de publieke overheid beschermt de stedelingen en plattelanders niet. Verder trekt de Prins-Bisschop zich opvallend weinig aan van de Decreten van het concilie van Trente: hij voert ze niet uit en als hij kan, negeert hij de nieuwe bisdommen die op de kaart gedefinieerd zijn als die van Den Bosch en Roermond. In deze chaos is te Strijp de pastoor redelijk eigenmachtig. Hij verlaat uiteindelijk zijn standplaats. En voor hem komen dan missionarissen in de plaats, meestal uit Gemert, dat een exclave is, of uit Postel waar een abdij gelegen is die deze zending wil beoefenen en soms een enkele Augustijn uit Leuven. Er is sedert 1400 een schepenbank samengesteld uit afgevaardigden uit Woensel, Gestel en Strijp. Die heeft eigenlijk een arbitrage-status in landbouwgeschillen, vooral inzake het grensverloop van in gebruik zijnde agrarische grond. Criminele jurisdictie heeft die bank niet.
Maar verkavelings-conflicten over het verloop van de grenskeien tussen de percelen lopen veelvuldig totaal uit de hand en dan kan de bank toch een disciplinair tuchtrecht toepassen. Woensel veracht overigens, komt men bijeen, Strijp en Gestel. Woensel is als dekenaatscentrum ouder en vindt dat het de doorslaggevende stem moet hebben in de einduitspraak. Dat vinden Gestel en Strijp vanzelfsprekend helemáál niet. Maar daar zijn er weinigen die kunnen schrijven en lezen. Daarom trekt Woensel veelvuldig toch aan het langste eind. Ze zijn alleen eendrachtig als er invallers zijn uit Frankrijk. Maar dan hebben ze aan deze saamhorigheid niet veel. Want de invaller heeft zware bewapening en zij niet. Veel onverlaten groepen samen in “Het Vrankrijk” te Woensel, een soort exclave van de Franse Zonnekoning, die het uiteraard niet echt interesseert wat er in dat Kempenland allemaal omvalt. Anarchie en destabilisatie bij de noorderburen: altijd goed.
Na 1750 wordt dat beter, maar tussen 1795-1813 komt er van een geregelde bestuursadministratie, rechtspleging en politionele ordehandhaving niet veel terecht. Omdat er steeds een ander overheidsgezag is. Dat wordt na 1814 wel wat beter. Maar niet veel. Weer zijn er soldaten die de streek overhoop halen al was het maar omdat ze tijdelijk gelegerd zijn. Ze blijven brandschatten en plunderen. In 1840 is de demobilisatie van het Veldleger van de Kroon voltooid. Op papier. Maar niet heus. Er blijven gedroste miliciens achter, invalide vrijwilligers, huurlingen die krijgstuchtelijke vergrijpen begingen en op de vlucht zijn voor de strafvervolgingen, deserteurs die nooit opgepakt zijn en de trawanten die zij inmiddels opgedaan hebben. Er is een Strijpse Veldwachter. Maar die vermag niet veel. En Eindhoven evenmin, ook niet als gemeente.
Na 1850 heeft Den Haag deze regio beter onder controle. Er is nu een districtscommissaris en die zit de Strijpse burgemeester en zijn wethouders toch flink achter de vodden: het luidhuis zit nu geregeld afgestampt met opgepakte gasten. Die gaan in het beste geval uiteindelijk naar oorden voor bedelaars, vagabonden, beroeps- en gewoontemisdadigers. De beruchte “Oorden van Weldadigheid” in het hoge noorden, ’s Rijks Krententuin op het roemruchte Ooster-eiland in de haven van Hoorn of ze worden stomweg opgezonden naar De Oost of De West. De koloniën aldaar. Die ziet men nooit meer terug, als ze de overtocht al overleven. Dat werkt. Generaal-preventief en speciaal-preventief.
Ook in Strijp keert nu eindelijk de broodnodige regelmaat weer, die er ooit heerste. Er komt daarom wat nijverheid en gemechaniseerde industrie, een logement en tapperijen. Bij de brandkuil. Het is daar geen lustoord. Verre van. Maar op zondagmiddag is het er best uit te houden. Nu dringt de vraag zich op: wie is hier eigenlijk de baas? De burgemeester of de pastoor? Die laatste is zijns ondanks redelijk activistisch. Hij heeft delen van het lager onderwijs tot zich getrokken en verder taken van maatschappelijk hulpbetoon. Maar daarbij komt hij ingevolge de wetten dienaangaande – vooral de Armenwet – op het terrein van het gemeentebestuur. Dat krijgt via de commissaris subsidie op forfaitaire jaarbasis en schoolgelden per aangemelde leerling.
Toont de parochieherder daarentegen toereikend aan dat deze pupil bij hém school loopt – meestal gaat het om een meisje – dan wordt het gemeentebestuur in zoverre gekort voor het komend boekjaar: de subsidieregeling van de Lager Onderwijswet-Van der Palm uit 1806 verschuift dan die uitkering naar de houder van de schoolinrichting. De pastoor. Die kan steunen op welgezinde rijke boeren. Dat vindt de burgemeester minnetjes. Vooral als de school van de pastoor aanslaat bij de Strijpenaren en de schoolinspectie gewaagt dat de zusters van Liefde van Tilburg beter onderricht verschaffen dan die, gangbaar op de gemeentelijke school. De bovenmeester daar komt klagen. De burgemeester krijgt ruzie met pastoor Van Griensven. Die heeft de zondagse kansel tot zijn beschikking. Hij roept daar de hartstochten van de gemeentelijke galerij wakker, wanneer hij betoogt dat hij een gode welgevallige zending heeft. Daar kan de burgemeester niet tegen op. Zo ontstaat tweespalt. Die de rest van de negentiende eeuw blijft duren. Het gemeentehuis aan de Venstraat te Strijp op de hoek met de Heuvelseweg – zo heet de Zeelsterstraat in deze tijden nog lang – wordt een druk praathuis. Het komt de dorpsvrede niet ten goede. De Strijpse kerkhofkwestie is er een symptoom van.