De Romeinen waren gefascineerd door het verschijnsel dat ze “solstitium” noemden: het fenomeen dat voor de menselijke zintuiglijke waarneming de zon tijdelijk schijnt stil te staan. De toestand dus die zich thans voortdoet tussen 21 december en 6 januari ongeveer. De donkere dagen rondom kerstmis. Die dagen brengen mensen op een of andere manier emotioneel steeds weer uit balans. De “zonnewende” noemden de barbaren – zó noemden de Romeinen allen die het Romeinse staatsburgerschap niet hadden — deze toestand: de zon staat recht boven een van de keerkringen. De Kreeftskeerkring in het noorden of de Steenbokskeerkring in het zuiden.
De goden, die zich normaliter niet zoveel aantrokken van de mensheid, hadden nu de neiging om zich met dat bezielde soort wezens wat meer te gaan occuperen, ten goede of ten kwade. Men wist nog niet heel veel van de verhouding tussen de zon en de aarde binnen het zonnestelsel Melkweg. Maar men voelde dat deze periode mythisch en mystiek van allerlei dimensies was voorzien, waarbij het stoffelijk waarneembare zich kruiste met het bovenzinnelijke, dat stond wel vast. Alle godsdiensten ruimden voor deze periode een bijzondere plaats in bij de religieuze plechtigheden waarin de mensheid zich weer tracht aan te sluiten bij een goddelijke originaire harmonie. Een evenwicht dat het mensdom, eigenlijk zonder het echt te willen en te beogen, door zijn louter bestaan steeds schijnt te verstoren.
Vandaar dat de Teutonen in deze periode hun joelfeesten hielden of yules waarbij zij met vuur en lichtbronnen de duisternissen beogen te verdrijven en zich trachtten te versterken met braspartijen. Totdat het licht weer aan de hemel terugkeerde. Dat doen de mensen tenslotte heden ten dage nog steeds. In de Romeinse liturgische kalender werd met deze periode terdege rekening gehouden met vergelijkbare plechtigheden zoals de saturnaliën.
De god Saturnus, zo dachten de Romeinen, kwam ooit in deze periode het hem toegedane Romeinse volk bezoeken. Hij leerde het toen de landbouwkunde, maar ook alles wat nodig was om daartoe een beschaafde samenleving te ontwikkelen zodat de Romeinen niet langer hoefden rond te trekken, te plunderen en te brandschatten als nomaden. De Romeinen zouden zich eindelijk kunnen verenigen in een organisatie die een honkvast bestaan borgde, via nutsinstellingen, monetaire strategie, kredietwezen, planologie en zorgvoorzieningen.
Het kwam de Romeinen ten goede. Ze deden het geweldig. Ze waren machtig. Maar Saturnus was ineens weg. Foetsie. Zomaar. Die feesten, de saturnaliën, waren bedoeld om Saturnus te verlokken terug te komen als Messias. Want alleen als Saturnus met de Romeinen was, konden zij een heilsgeschiedenis doormaken. Daarzonder werd het onderling moord en doodslag, politieke vunzigheid zonder eind.
Nadat de christenheid de idee had ontwikkeld om de eerste van haar opperpriesters – de paus dus – de plaats te laten innemen van de Romeinse keizer rond 476 werd het christelijke feest van de geboorte van de verlosser gefixeerd op de data waarop die saturnaliën plachten plaats te grijpen. Jesus nam geheel de plaats in van Saturnus. Hij overtrof hem. Hij werd het begin van een universele lineaire heilsgeschiedenis, waartoe alle mensen geroepen werden, als ze maar ontvankelijk waren.
De christenen namen veel van de Romeinse ambtenarij over. Vooral de legitimatie van die ambten. God had die ambten en de hiërarchie van dien gewild. Gezag werd uitgeoefend door gods wil. De onderdanen moesten zich er respectvol aan onderwerpen. De overheid droeg immers het zwaard niet tevergeefs. Christus was hun nieuwe onovertroffen Saturnus. Samen met deze god hadden ook de Romeinen een plechtig feestmaal gevierd opdat hij mét hen zou zijn. Zo, met die intentie en die smeekbede, wilden de christenen dat ook doen maar nu met Jesus als uitnodiger tot het gastmaal.. In het westelijk deel van de christenheid werd die connectie met Saturnus door de paus van Rome al snel fluks doorgesneden.
In het oostelijke deel, met Constantinopel als hoofdstad en de aartsbasiliek gewijd aan de Eeuwige Wijsheid, de Aya Sofia, als zetelplaats voor de orthodoxe opperpriester of aartspatriarch, niet. Daar bleef men deze romeinse lijn liturgisch voortzetten en verfijnen via apocriefe volksfeesten. Liturgische vieringen zoals de aanbidding van de gezondene door de wijzen uit het Oosten, de herdenking van de genocide op de minderjarige getuigen van de fysieke geboorte van die gezondene, de onnozele kinderen, de aankomst van de drie soevereine koningen die de geloofsverkondiging op zich namen, de opdracht van de gezondene in de tempel van het geloof dat hij kwam voltooien. En uiteindelijk die van de erkenning van die gezondene door de universele mensheid. Het westen nam dat alles eerst slechts wederstrevend aan. Het vond het te Slavisch, allemaal. Te veel geworteld in de intuïties van het oervolk uit de eindeloze steppen in het oosten. Niet romeins genoeg. Maar tenslotte accepteerde het deze volksmythologieën toch.