Opruiïng

Voorlopig moeten we er maar even vanuit gaan dat het Openbaar Ministerie Van Meijeren wil vervolgen voor opruiïng zoals omschreven in artikel 131 van het Wetboek van Strafrecht. Het gaat om een persbericht dat het uitgaf. Niet om een uitgebrachte dagvaarding met een tenlastelegging. Zodra die ter kennis van de verdachte is gebracht, bepaalt die de rechtsverhouding tussen de verdachte en het Openbaar Ministerie. Dat laatste bindt zich dan aan de bewoordingen van het strafrechtelijk schuldverwijt dat vervat is in zo feitelijk mogelijke bewoordingen. Het mag niet in abstracto stomweg de bewoordingen herhalen van het strafrechtelijke verbod uit de wet.  Dat alles staat lós van het nu al onomstotelijk vaststaand gegeven, dat het Openbaar Ministerie gelet op artikel 119 van de Grondwet onbevoegd doende is: het hoort hier te wachten op actie zijdens de volksvertegenwoordiging of vanwege de Kroon, maar in beide gevallen is het niet aan zet, tenzij kennelijk de minister goed vindt wat het doet onderneemt althans daarin wil berusten.

Dat is de procedurele, staatshuishoudelijke kant van deze zaak. En daarop kom ik nog terug. Ook al grijpt de minister in dit stadium niet in – wat ze mijns bedunkens al meteen ná het verschijnen van genoemd persbericht had behoren te doen – ze blijft politiek verantwoordelijk voor haar opstelling die ik geenszins als een vorm van onachtzame nalatigheid zou willen kwalificeren. Ze wil kennelijk wel eens kijken, wat hier nu allemaal van komt, want wellicht valt hier electoraal te scoren. Als inderdaad de dagvaarding aan Van Meijeren uiteindelijk onherroepelijk betekend wordt zijn de verkiezingen van 22 november aanstaande al lang in de natie ingedaald. Hij is daarbij steeds gebrandmerkt bij voorraad en in blanco als verdacht en staat, als de Richard de Mos bij de verkiezingen voor de gemeenteraden destijds, deswege bij de middenklassen flink op achterstand. De politieke gremia die bij deze klassen hun kiezers denken te betrekken kunnen daaruit hun voordeel halen, waaronder vermoedelijk de voortgezette isolatie van Forum voor Democratie die nu eerst met recht en reden kan worden aangemerkt als een rechtsextremistische partij die gevaarzettend is voor de publieke rechtsorde. Ze heeft een crimineel aan boord. Een vervolgbare delinquent, laaghangend fruit dat makkelijk plukbaar is al is het niet oogstvaardig. Juist daarom was de wetgever in 1881 nogal voorzichtig met het redigeren van de voorwaarden waaronder iemand strafbaar kan worden als hij overduidelijk bezwaren in het openbaar formuleert tegen de bestendige staatkundige orde. Het establishment. De zelfbenoemde elite, zoals Thierry Baudet dat graag noemt. Daarom wilde de wetgever destijds dat de delictsomschrijving precies de algemene rechtsovertuiging zou volgen betreffende de aanzetting tot daden gericht tegen de openbare orde: want onder dat titelopschrift prijkt artikel 131 in Boek II van genoemd Wetboek. In de memorie van toelichting zegt de wetgever dan ook, dat hij aan “opruiïng” de betekenis wil geven die dat werkwoord in het dagelijkse taalgebruik heeft. Het gaat dan om een bijzondere vorm van uitlokking. De dader, die opruit, wil bij de personen die hij psychisch tracht te bewegen het wilsbesluit wekken om tot concrete handelingen over te gaan. Die moet hij ook opgeven en benoemen.

Daarbij moet hij dat doen in bewoordingen die normaliter volgens de algemene ervaringsregelen van de gemiddelde rechtsgenoot de toehoorder of het auditorium zullen bewegen tot het begaan van feitelijkheden in de historische werkelijkheid die hij of zij daarzonder niet zouden hebben begaan. De wetgever was nogal bezorgd over een te ruime actieradius van artikel 131. In heel Centraal Europa van zijn tijd – 1870 tot en met 1886 – was een reactieve staatsoverheid doende het recht op vrije meningsuitingen en drukpersvrijheid flink te reduceren. Aan onze oostgrenzen was het ontzagwekkende Pruisen onder Bismarck duchtig bezig om daarbij de strafvervolging op rijksniveau eens flink instrumenteel in te zetten: Bismarck was doende het Duitse Keizerrijk – het Tweede Rijk – uit de grond te dampen en daarbij kon hij de lastige persmuskieten niet gebruiken die zijn staatkunde betwistten en hem van ongrondwettigheden betichtten. Hetzelfde gold jegens hinderlijk oppositionele leden van de Pruisische Landdag, de volksvertegenwoordiging. Hij kwam dus met allerlei muilkorfwetten aanzetten, op te nemen in het Strafwetboek van de Noordduitse Bond en later klakkeloos over te nemen in het Keizerlijk Duitse Strafwetboek. Iedere kritiek op het doorzetten van de staatscentralisatie die hij beoogde leverde al heel snel majesteitsschennis op, het aanzetten tot misdadige woelingen of het ondermijnen der volksweerbaarheid – de beruchte Volkswehrkraftserzetsung, die in de Tweede Wereldoorlog zo menig rechtgeaard Nederlander in de Einzelhaft deed belanden. Voor maanden. Mét een aantekening in het crimineel antecedentenregister zodat je later geen Verklaring Omtrent het Gedrag meer kon krijgen bij sollicitaties. Ook ná de oorlog. Je kwam niet meer aan de bak. In Frankrijk was het niet anders, omdat daar de Tweede Republiek ook nogal gedestabiliseerd scheen te worden door sociaal-democraten en communisten, en wat België daaromtrent – via deze instrumentele strafrechtstoepassing —  presteerde tart iedere beschrijving. Om maar niet te reppen van Italië. Staten die zich in hun existentie bedreigd wisten. De elite natuurlijk, die de staat bemensden.