Gedurende mijn middelbare schooljaren waren deelnames door gymnasiasten aan de zogeheten Pax Christi-voettochten min of meer plichtmatig voor de laatste klassen vóór het gevreesde eindexamen. Ik moet er steeds aan denken als ik de demonstratiewoelingen zie van de beweging Extinction Rebellion. Waar ik vaak mee geconfronteerd word op weg naar het Haagse stadscentrum. Voornamelijk omdat de deelnemers daaraan zoveel gemeen hebben met die Pax Christi-voettochtgangers. Elitair tot op het bot, mijnheer. De betere middenklassen.
Verwende jongens en meisjes die gepamperd door hun ouders op weg zijn naar volledige maatschappelijke ontplooiing, geducht geholpen door hun ouders die hun netwerken al lang en breed daarvoor ingeschakeld hebben. De Stichting Pax Christi Voettochten stond er garant voor. Ze waren bedoeld om deze jeugdige bevoorrechten te doordringen van hun levensbeschouwelijke identiteit in evangelische betrokkenheid. Alleen die woordcombinatie al.
De idee was vooral de nieuwe katholieke elite – die bestond destijds nog – aan elkaar te doen wennen in opstelling, besef van geprivilegieerdheid en tongval in socialiserend taalvermogen. Men trok vanuit steden of grotere dorpen te voet naar Den Bosch, naar de Parade aldaar, waar de eindmanifestaties plaatsvonden, liefst in bijwezen van leden van het episcopaat. Onderweg, in afdelingen – kapittels genaamd – besprak men de problemen van de tijd in bevlogen hoogdravendheid en serveerde elkaar daarbij de evangelische pneumatiek uit.
In keurige bewoordingen, oprecht en steeds ook hooggestemd. Onderweg bivakkeerde men bij boeren in de stal, en daarbij moest men natuurlijk het bijbehorende gerief hebben, zoals een rugzak met de noodzakelijke hulpstukken, een slaapzak, een opblaasbed met pomp, een reisnécessaire, de bijbehorende gezichtlotions en verschoningen van hoge standaard. Dus konden de leerlingen van minder welvarende ouders deze participatie reeds daarom van den aanvang op hun buik schrijven, want die kwamen nog niet eens aan een destijds gangbare spuugdure pukkel uit een USA-legerdump.
Een pukkel was een grof legergroene canvastas met allerlei beschilderingen in viltstift. Verder brak men geregeld uit in een ingewikkeld en meer coupletten omvattend Frans gezang – chanson – van een zekere Pére Aimé Duval. Dat begon spontaan en onverwacht om de zoveel kilometers met de woorden tout au long des longues plaines peuple immense avance lentément, een tekst waarvan de gemiddelde middenklasser niet direct terug had. Ik volsta met de verwijzing https://www.youtube.com/watch?v=JNZ79x_Vqgo
De pére was een priester-arbeider uit Frankrijk en sprak rad Frans evenals zijn collega’s die zo nu en dan bij de betere kapittels aanwipten en daar met hun Franse ratelingen direct respons ervoeren bij de kapittelgenoten die al in de zomers naar de Dordogne plachten te gaan, onderricht door de ouders bij het uitbouwen van hun taalvaardigheden. Dat was, zo werd mij meegedeeld, goed voor je educatie.
Omdat ik nooit een pukkel had kunnen bemachtigen heb ik de bij deze tochten onbedoelde vernederingen voor de kinderen wier ouders het schoolgeld nauwelijks konden opbrengen en niet verder kwamen dan een versleten rieten koffertje met een gat erin gelukkig nooit hoeven meemaken. We waren natuurlijk evangelisch allen gelijk, maar zo’n rubberen luchtbed was destijds prijkelijk.