Paxgangers

Wie uitverkoren was om mee te lopen in de Pax Christi-voettocht keek erg uit naar de toekomende ervaringen vol evangelische waarden. Tenminste: in de zestiger jaren. Betrokkene las zich in, meestal via commentaren op de Bergrede. Hij of zij kregen iets sacrosancts, want voormalige Paxgangers waren onder ons en vertelden ontroerd over hun existentiële, aan de dagelijkse werkelijkheden ontrukte, ervaringen van de vorige tocht, waarin hun kapittel zulk een veilige en hartverwarmende ervaring was geweest, vol begrip voor elkanders noden, handen steeds op elkaars schouders en soms verdoken gesnik bij het langzaam uitdovend kampvuur waarvan de sintels nog lang nagloeiden.

En ze citeerden graag de fantastische metaforen en allegorieën van hun geestelijke begeleiders. Die hen waarlijk deelgenoot hadden gemaakt van de Pelgrimstocht der Mensheid onder de adem van de universele Heilige Geest. Op de vrijdag voor de tochten uit alle windstreken in het diocese Den Bosch waren ook deze klasgenoten verdwenen, op weg naar hun hoogstpersoonlijke mysterie.

Ze kwamen pas ’s maandags weer in de klas terug, verstild, zwijgend, nauwelijks aanspreekbaar en soms zelfs geïrriteerd door het gebrek aan inlevingsvermogen van de klasgenoten die deel hadden gehad aan de stuitende burgerlijke gewoonten van het weekeinde, zoals de deelname aan amateurvoetbal, het nuttigen van pilsjes in Club ’44 op de Markt met wellicht een frietje oorlog om de alcohol af te dempen, de stand van de toto en de verrichtingen van PSV en de sjans die men had weten te scoren, rondtuffend op de bromfiets door het centrum van Eindhoven. Meisjes waren er wel stilzwijgend op de cour. Maar fluisterden wat met elkaar, soms giechelend en besmuikt, zodat de uitgewisselde berichtgevingen mij niet duidelijk voor de zompige geest staat.

De PAXgangers stonden nu apart. Vaak met betraande ogen. Eventueel nog elkaars handen vasthoudend. Men moest hen niet storen, want zij verkeerden nog in de hoogste sferen. Het was, zo wilden ze aan Pater Moderator desgevraagd wel toegeven, in één woord gewéldig geweest. Uniek. Onherleidbaar. Onzegbaar was het eigenlijk, zoals de Geest zich van hen meester had gemaakt, terwijl men elkaar uit alle windrichtingen tegemoet trok, zingend het Franse Lied van de pater die ook wat horterig de gitaar bespeelde. Klanken verwaaiend in de wind. En die boerenkoolstamppotmaaltijd op de Parade! Het gerinkel van de gamellen was hemelse muziek geweest. De lauwe thee nectar. Hier was Gods Volk Onderweg zichtbaar geweest. Hier had zich de stem uit de brandende braamstruik geopenbaard.

Niet om na te vertellen. Zo mooi. Zo doorleefd. Zo intens. Dat was nu voorbij. Vergleden. Er was het stuitend heden met deze banale klasgenoten die nu werkelijk nergens iets van begrepen. En die tweedeling werkte ook heilzaam door tot aan het Eindexamen. Er waren mensen die God ervaren hadden. En de rest. Met wie men het maar moest doen. Al bleef het de directeursdochter van de in Eindhoven zo overweldigend aanwezige lampenfabriek toch moeilijk om zich spontaan nog te richten tot het klootjesvolk waarmee zij haar humanoria moest voltooien.

Deze lieden konden, dat zag ze wel in, het eigenlijk niet helpen. Maar hun medewerking aan het Heilsplan kon ze ook niet langer meer echt positief waarderen. Dat lieten zij en de overige PAXgangers wel merken, zij het wellicht onbewust en gedreven door onderbewuste driften. Gelukkig bleef ze dan ook zitten in de voorlaatste klas. Zodat ik zeker weet dat haar miezerige eindexamen niet mede aan mij te wijten was, enige ruime tijd nadien. Het komt allemaal weer boven als ik de extinctionisten vastberaden voorbij zie marcheren.