Inmiddels was in het politieke domein de Verbeelding aan de Macht gekomen. De PVDA had eindelijk sedert het einde van de Tweede Wereldoorlog eens een kabinetsformatie volstandig gewonnen ten laste van de confessionelen. En zulks onder de pakkende slogan “De Verbeelding aan de Macht”. De confessionelen mochten wel meedoen, maar golden als totaal gemarginaliseerd. Ze werden gedoogd. Jaap Boersma en Willem de Gaay Fortman, beiden van de ARP werden in 1973 lid van het kabinet-Den Uyl onderscheidenlijk op Sociale Zaken en Binnenlandse Zaken. De PVDA gold echter als koersbepalende smaakmaker en liet dat duidelijk merken: de confessionelen waren nodig als randfiguren, maar moesten geen praatjes hebben. Ze deugden eigenlijk niet. Ze waren te koop. Tegen lage prijzen, dat wel.
Met aarzeling mocht Dries van Agt ook meedoen als jeugdig binkie op Justitie omdat hij verondersteld werd razend progressief te zijn en eigenlijk crypto-socialist. Dat bleek een fragrante vergissing. Wie had gedacht dat Dries in het progressieve spectrum te positioneren was en hemelbestormende gelijkheidsidealen had kwam er al gauw achter hoe ver dat hij er naast zat. Verder kón bijna niet. De vent was tegen pornografie, tegen abortus provocatus, voor voortgezette strafbaarstelling van pedofilie en vóór een ernstig handhaven van de Opiumwet. Ook als het gold om de categorie sofdrugs. Dat viel niet alleen tegen, de socialisten gingen Dries verwijten dat hij de kluit had belazerd: ze hadden hem links ingekaderd en daar moest hij dan toch aanleiding voor hebben gegeven. De rotzak had zich gecamoufleerd. En nu hij op het pluche zat liet hij zijn morbide trekken uitkomen.
Ze zouden hem nog wel krijgen, besloten vergadertijgers Maarten van Traa, Aad Kosto en Marcel van Dam. Omdat er onder Dries’ merkwaardig interregnum op Justitie ook verbijsterend veel misliep hadden ze aan hem een pracht slachtoffer. Ze maakten dan ook gehakt van hem, in bijwezen van de televisiecamera’s die in de Tweede Kamer alles mochten opnemen. Daardoor werd Dries slachtoffer van intellectuele salonsocialisten die makkelijk praten hadden. En die rol lag Dries goed. Hij liet zich van zijn hulpeloze kant zien, zich wentelend in zelfmedelijden. En daardoor werd hij ontstellend populair bij de Nederlanders die toch al niet veel moesten hebben van de al te Amsterdamse Marcel van Dam waaraan je merken kon dat hij nooit tot kringen van lompenverkopers of marskramers had behoord. De Uyl had dat niet te best in de gaten. Hij liep dus op Dries stuk.
Deze intense partij-politisering van het staatkundig apparaat leidde op alle rechtenfaculteiten ertoe dat ook dáár een tweedeling in het krachtenveld van de studerende massa ontstond: want nimmer waren zoveel jongelui uit het lagere middenkader toegelaten tot universitaire instellingen. De progressieven waren uiteraard steeds aan de macht en verbeelding hadden ze zeker: opvallende eigendunk en basale arrogantie. Ze wisten alles beter en hadden overal strijdconcepten bij, leidende tot moordende gezamenlijke strategieën bij benoemingen. In het strafrecht deed zich die politisering heel goed voelen. Straffen was immers fout. Het was onderdrukking. Van vervolgden, ontrechten, kanslozen, minderbedeelden. Wie dus het strafrecht wilde handhaven, was zelf fout. Als de hel. Men kon het strafrecht alleen maar gedragswetenschappelijk bestuderen vanuit systeemkrities perspectief dat tot totale abolitie moest leiden.
Diversie was het parool; niet straffen, maar resocialiseren en rehabiliteren via secundaire compensatietrajecten ten behoeve van de vervolgden. Alternatieve sancties dus. Niet gericht op leedtoevoeging, maar op normoriëntering. Vergelding was een verkeerd doel. Vergeldingsbehoefte was een foutieve emotie die meer zei over diegene die haar koesterde dan over de dader. Slachtoffers moesten in gesprek met daders of verdachten die daarbij een immuniteitsstatus moesten krijgen. Want hun achterstanden hadden ze aan de structuren te wijten. Daaraan hadden ze zelf nooit schuld. Per definitie niet. Wie dus aanvoerde dat strafrecht een noodzakelijk kwaad was, waarvan de overheid zich met mate moest blijven bedienen, was een ultieme fascist. En omdat katholieken eigenlijk ook fascistisch waren vanaf het doopsel, hadden zij hier heel wat uit te leggen. Of eigenlijk: heel wat te verontschuldigen. Was Hitler geen katho geweest? En Himmler? En Goebbels? En Mussolini? Nou, daar had je het al. Daarom moest de katholieke hogeschool beter Karl Marx-universiteit heten of Salvador Allende-universiteit. U weet wel. De roemrijke socialistische president van de volksrepubliek Chili. Een martelaar voor de klasseloze samenleving. Een volksheld. Een heilige. Een communist, te verheffen tot de eer der altaren.