Rechtsmachtkring ICC II

Op dit moment is er opvallend veel belangstelling voor de uitbreiding van de strafrechtmacht van het International Criminal Court (gangbare afkorting: ICC, maar heel handig is deze afkorting niet omdat de International Chambers of Commerce sedert jaar en dag dezelfde afkorting draagt). Het liep niet best met de strafvorderlijke inname en afdoening van procedures bij dit ICC, al jaren niet sedert 2004. Natuurlijk was er in 1998 een immense initiële euforie toen het Hof ineens een speler leek te worden in de geopolitieke verhoudingen tussen de zich alstoen opdoende rechtsmassieven: het Angelsakische, het Islamitische, het Aziatische en het Slavische. Ik kom later nog op de definitie van deze massieven terug.

Het eerste kent de merkwaardige tekening door de Rule of Law zoals die in Engeland werd opgevat door en na de glorious revolution van 1688. De Rule of Law levert als dogmatische karakteristieken op (1) de scheiding van de machten (2) het primaat van het materiële territorialiteitsbeginsel (3) de niet schorsbare uitoefening van grondrechten in verbinding met een reeks principes van een behoorlijke procesorde (4) de idee dat bevoegdheden altijd strafwaardige verantwoordelijkheden opleveren ongeacht de staatsrechtelijke status van daders of deelnemers.

Deze vier kenmerken zijn in dat eerste massief steeds herkenbaar aanwezig, maar absoluut zijn ze nooit. Soms kan één ervan tijdelijk wat weggedrongen worden wanneer de massieven te zeer op elkaar dreigen te stoten zodat onoplosbare jurisdictieconflicten op supranationaal niveau dreigen te ontstaan. De drie andere massieven erkennen deze karakteristieken wel als interstatelijke frequenties – staten plegen ze regelmatig te praktiseren – maar niet als dwingende rechtsprincipes. Ze zetten ze soms opzij, soms alle vier tegelijkertijd. In 1998 leken deze vier karakteristieken zich echter door te ontwikkelen als dwingende universele beginselen. Dat deden ze tot 2004, maar toen had de inval in Irak Azië en de Arabische Staten zodanig getergd omdat Het Westen zich ineens zelf niets van deze beginselen scheen aan te trekken.  Zo overduidelijk, dat ze zelfs niet langer opgeld deden als interstatelijke frequenties waaraan beschaafde naties zich uit hoffelijkheid confirmeren en conformeren.

Omdat het ICC niet anders ingeboekt kan worden als een typisch Angelsaksische creatie – opvolger van het Neurenbergse Tribunaal, nietwaar – raakt het terstond in diskrediet bij deze drie blokken. Daar deed het ook verder alles aan, om dat feitelijke grondslag te geven, want het bleek weer eens een overduidelijk bureaucratisch banencircus dat alleen maar inerte beleidsnota’s rondpompte die steeds weer afgeparafeerd moesten worden in de juiste resumptievolgorde, zodat er ook lekker veel interne administratieve conflicten ontstonden. In dit troebel water tierden clientalismo, seksueel grensoverschrijdend gedrag, ambtscorruptie in haar diverse modaliteiten welig. Bij de berechtingen ging het eerder om de administratieve afdoening van de procesliturgie en niet om de inhoudelijke onderzoeken naar de grondslagen van de tenlasteleggingen en de daarin vervatte verwijten.

Dat kon ook makkelijk, omdat niet duidelijk was bij ICC wat nu de input en wat de output moest wezen, reeds omdat de verzamelde oprichtende staten ook zelf bij nader inzien geen last wilden hebben van dit jurisdictioneel creatuur. De Assembly of States Parties bleef wel in Den Haag bijeenkomen, maar dan vooral om onderling flink te netwerken met het oog op de vervulling van vacatures. Met alle wederzijdse beloften van dien, waarbij niet op de expertise maar wel op de rang en de schaal van de aan te stellen persoon moest worde gelet.

Het Ukraïne-conflict sloeg flinke gaten in dit inmiddels wat scheefhangende spinnenweb van relaties en toezeggingen, want hier had je nu een territoriaal definieerbare toestand die onmiskenbaar tot de rechtsmachtkring scheen te horen van het ICC. Die kon via aangiften door staten uit de familie van States Parties onder de dringende aandacht van de Openbare Aanklager Khan gebracht worden. Dat gebeurde dan ook, maar geheel buiten de Assembly of States Parties om. Terwijl meteen al kwestieus was of deze toestand kon horen tot de rechtsmachtkring van ICC omdat de conflicterende partijen nooit wat van het Hof hadden willen weten, niet vóór de ineenstorting van de Sovjet-Unie en niet daarna: integendeel, ook de Ukraïne had zich destijds walgend van ICC afgekeerd omdat het een Westerse creatie zou zijn. Khan, de Aanklager bij ICC, kon het niet schelen. Hier was zijn momentum om vaart te maken. Khan gaf deze kwesties prioriteit.

Die Khan had immers niet echt veel om handen. Die sprong dus een gat in de lucht, omdat de contribuerende staten steeds vaker gingen vragen wat men eigenlijk binnen Khans kantoor uitspookte. De vraag lag voor de hand. Het antwoord eigenlijk óók. Maar dat kon niet goed gegeven worden, want dat had de liquidatie van ICC ingeluid. Maar nu werd de vraag of ICC rechtsmachtvaardig kon worden, ook al hadden noch Ukraine noch de Russische Federatie de rechtsmacht van het Hof impliciet of expliciet willen erkennen terwijl zij ook niet bereid bleken tot rechtshulpverlening aan Khan op diens eenzijdig verzoek. Hoe kon ICC hier doorzettingsmacht hebben?

Omdat beide staten – men houde dit in het oog – rechtsstatelijk behoorlijk wat boter op het hoofd hadden, in februari 2014, toen het conflict inderdaad onloochenbaar losbarstte, al kon het nog wel afgedekt en afgedaan worden als een burgeroorlog die géén grensoverschrijdende humanitaire effecten had op de supranationale rechtsorde. De interventie van de VN lag nog niet zonder meer voor de hand. Niet onder de actieradius van hoofdstuk VII van het Charter dat acute gevaarzetting voor die rechtsorde vooronderstelt.