Mijn moeder stond er hoofdschuddend bij. Maar had niets in te brengen. Je begrijpt: de training en voedering van deze Viruly kostte een godsvermogen en het diertje kwam nimmer terug uit Bordeaux. Het aardige is dat Jaap teksten uitstoot zoals mijn eigen vader, zoals “Waar de man woon, draag hij de kroon” en “Alles is hiero van mijn, niks is hiero van jouw”, steeds wanneer zijn vrouw Nel de meest voor de hand liggende zwarigheden oppert. In plat Rotterdams, dat mijn ouders bezigden als de emoties weer eens de pan uitswingden. En dat gebeurde nog al eens, In Rotterdam al, maar in Eindhoven zeker.
Het is gek: de combinatie van uitgesproken sluwheid en daapse stommigheid, die karakteristiek is voor Jaap Kooijman, tekende ook mijn vader. Sjaak speldde hem van allerlei op de mouw en verkocht hem diverse gebrekkige gereedschappen, materialen, consumptiegoederen en hobby-bestanddelen, waarvan een kind nog wel kon zien dat ze ondeugdelijk waren. Maar mijn vader stonk erin en begon heilloze ondernemingen die duchtig inhakten op het huishoudgeld. Deze Sjaak woonde in Philipsdorp en handelde in van alles. Hij was een kundig ambachtsman geweest, maar kon zijn handen niet meer goed gebruiken ten gevolge van die val. Vader had Sjaak leren kennen bij een verzekeringsaffaire, een kleine binnenbrand.
En Sjaak had meteen begrepen dat deze Strijards een goudmijn kon worden. Vader was onbekend met de duivenmelkerij, de imkerij en de wielersport, maar Sjaak wist ongedacht altijd van wanten. Met alles. Samen verbouwden zij ons huis, tot diepe droefenis van mijn moeder. Zij legden elektrische circuits aan die knetterende kortsluitingen veroorzaakten en een badkamer waarvan de afvoer leegliep in het trappenhuis, als de gordijnen van de douche niet binnen de granito-bak hingen. En wat Sjaak flikte, flikten Sjaaks vrienden ook. Zo verwierf mijn vader een alligator in de vroege zestiger jaren. Vader stond er ineens mee op de stoep. Het dier was een buitenkans: spotgoedkoop. Het reptiel had een scheve bek, vandaar. Het zat gemelijk in een plastic zak, als ware het een uit zijn krachten gegroeide goudvis.
Hier, zo deelde vader zijn vrouw mee, had je nu een prachtkans om een echt paludarium te bouwen in de huiskamer. Dat was nog eens wat anders dan zo’n onbenullig aquarium met tropische guppies — dat kwam toen net in voor de welgestelden. Samen met Sjaak bouwde mijn vader een toonbak met verwarmingslampen van ettelijke vierkante meters zodat het benauwd aanschikken werd in de voorkamer. Maar omdat een alligator helemaal alleen eigenlijk zielig was kwamen er ook twee gemeen kijkende kaaimannen bij, want ook daar wist Sjaak raad mee. De drie reptielen stonken verschrikkelijk, omdat het filter niet echt goed werkte, en bovendien werden de dieren gevoed met witte ratten die Sjaak goedkoop betrok aan de Hastelweg bij dierenspeciaalzaak “Heevis”.
Mijn moeder zat verzenuwd en verslagen in haar rotanstoel, want dit was niet direct wat zij zich voorstelde van huiselijke gezelligheid. Echtelijke ruzies barstten vehement los, wanneer een staart van de snel groeiende dieren de dekplaat wegsloeg en het perspectief dreigde, dat de monsters de woonkamer zouden betreden. Mijn vader was er dan nooit. Zoals ook het euvel was, wanneer zijn bijen gingen zwermen, de duiven de was van de hele buurt onder scheten na lossing of de vogelspinnen waren ontsnapt aan hun potten en zich bij de buren vervoegd hadden. Zoals bij de deftige dames Janssen of bij mijnheer Peels, die altijd bezopen was en die door de gemeentepolitie niet aanstonds geloof ervoer als hij telefonisch de aanwezigheid van een enorme harige spin meldde.
De vogelspinnen werden geleverd door mijnheer Van Hoeckel uit de Bredalaan. Die had een import en exportbedrijf aan de Rijstenweg bij de Beatrixhaven en trof deze geleedpotigen bij de trossen tropische vruchten aan. Maar ook een springaap. Ook daarmede wist mijn vader weg. Zodat het gedierte zich in een boom verschanste bij buurvrouw Tempelaars, die daarop met valium en librium tot bedaren en bewustzijn gebracht moest worden door dokter Paulen, die gelukkig dicht in de buurt woonde.
Verzekeringen wist mijn vader bekwaam te slijten, maar verder placht het meeste wat hij ondernam finaal te mislukken. Het is daarom dat ik meende er goed aan te doen hem op zijn vijftigste een cursus “zweefvliegen” aan te bieden op de burgerluchthaven Welschap aan de andere kant van het Beatrixkanaal. Het zou wat kosten, maar dan had je ook wat. Voor het steeds afkalvend huwelijksgeluk zou het stellig een heilzame oplossing zijn en de kosten, hoezeer aanzienlijk, zouden op middellange termijn weer inverdiend worden. maar mijn vader kreeg op tijd een aanval van galstenen en werd met loeiende ambulance naar het Binnenziekenhuis gebracht, waar hij drie weken verwijlde.
Mijn moeder en ik ruimden de krokodillen op via Artis, die ze nog kwam halen ook tegen een tarief waarvoor men makkelijk eerste klasse naar Tokio had kunnen vliegen. De duiven lieten we nekken door Sjengske uit de Theresiastraat, maar van de bijen bleven we toch maar af. Mijn vader keek er wel even van op, maar in het hospitaal was hij iemand tegen gekomen die veel aan de wielersport deed, dus het duivenhok werd opgebouwd tot stalling voor de drie fonkelende sportfietsen met uitgekiende pedalen en zelfdenkende versnellingen. Het omhoog sjouwen van deze sportutensiliēn langs het wankele laddertje was niet ieders kopje thee, dat is waar, maar veel woog weer op tegen het feit dat vader, als een dolleman koersend langs het Beatrixkanaal naar Oirchot, bij Best in een zinkgat terecht kwam. Hij buitelde over de kop. Een ambulance bracht hem naar het Binnenziekenhuis en daar was gelukkig weer iemand die als hobby films vervaardigde met geluid. Hij had nog enkele goedkope camera’s in de aanbieding.