Geschiedverdraaiing, dat was eigenlijk de leeropdracht van Robert Fruin. In de tweede helft van de negentiende eeuw was veel weggezakt van wat er gebeurd was in de periode van vóór 1795. In februari van dat jaar vertrok stadhouder Willem V naar Engeland. Hij koos zee bij Scheveningen, ter hoogte van de toren van de gereformeerde kerk daar. Frankrijk had de stadhouder persoonlijk de oorlog verklaard in revolutionair wetbesluit. Het zag in hem een tiran, een handlanger van Pruisen dat alles op alles zette om de omwenteling van 1789 waarin een soort van volkssoevereiniteit was uitgeroepen met geweldpleging te keren. Frankrijk had geen behoorlijke oorlogsvloot. De Republiek van de Zeven Verenigde Provinciën wel. Engeland ook. Die twee vloten zouden vast een universele zeeblokkade beginnen om Frankrijk uit te hongeren. De revolutionairen duchtten dat Willem V daarmee wel zou gaan beginnen.
Dat wás niet zo. Willem dacht vooral aan zijn dierentuintje bij het Binnenhof. En zijn museumcollectie van schilderijen en Meissner porcelein. Oorlog was niets voor hem. Londen wilde hem wel ontvangen als ontheemde oorlogsvluchteling. Omdat Engeland grote belangstelling had voor het immense koloniale bezit van Holland. De stadhouder zou die vast wel overdragen aan Whitehall. Als hij eenmaal gegijzeld was in Engeland. Zo was het.
De Engelse ministers legden hem een verklaring voor waarin hij afstand deed van het koloniaal bezit, vooral de Indische Archipel, daar hadden ze smoel op. De verklaring van Kew, het lustoord van George III. Daar was een grote glas-in-lood-kas met fraaie tropische bomen, struiken, waterlelies en mossen. In die kas gezeten, op een gietijzeren bank, tekende de Stadhouder de verklaring, terwijl de dikke condens-druppen van de centrale verwarming op zijn bolle hoofd petsten. De Nederlandse staten-generaal waren woedend. Indië verloren? Rampspoed geboren!
Een beroerde tijd brak aan voor de Republiek die zich omdoopte in de Republiek des Bataafschen Volks. Dat volk dacht niet best van de Oranjes. Er kwam een schemerachtige bezetting over noordelijk Nederland. De Fransen zonden hun volkslegers. De Nederlanders, Bataven dus, moesten die legeren, uitrusten, uniformeren en voeden. Ze liepen erop leeg. De schuld van Willem. De Republiek werd een Bataafsch Gemeenebest, maar dat veranderde daaraan niet veel. Het ging slecht. Vooral toen het Gemeenebest stomweg onderdeel werd van Frankrijk. Willem II, soeverein vorst, de oudste zoon van de Stadhouder kwam terug, werd koning, maar voerde een beroerde financiële politiek die in 1840 navrant aan de dag trad. Willem II barstte van de schulden, had de vreemdste erotische betrekkingen en voerde een helter-skelter beleid. Willem III zat meer in de kroeg dan in de regeringsraad. Robert moest van dat alles nu een fraai heroïsch epos zien te componeren. Dat kon hij best. Dat had hij bij de Rotterdamse stadsgeschiedenis ook geflikt.
Hij kon dat gekke middeleeuwse latijn en de vreemde hanepoten van voorbije eeuwen lezen, hij kreeg toegang tot de koninklijke huisarchieven, hij kreeg subsidies voor buitenlandse bronnenonderzoeken, die toch niemand kon navorsen. Willem van Oranje werd een unieke volksheld en wijze tribuun. Zijn bastaardzoon Maurits een veldheer van grote klasse. Frederik Hendrik, zijn stiefbroer een stededwinger. Willem II, diens zoon, een briljant strateeg die gelukkig vroeg stierf. Willem III, het posthume homofiele nakomertje een groot geopolitiek genie die het machtsevenwicht in Europa consolideerde ten behoeve van de gezellige moerasdelta.
Alleen maar helden, enkel bekommerd om het welzijn van het volk dat hulpbehoevend naar hen opzag. Het was gods beschikking dat deze dynastie dat volk thans naar het licht opleidde. Dat deed ze graag en bekwaam, dat zag Robert zo. Het volk van Nederland was dan ook door de Here der Heerscharen uitverkoren. God, Nederland en Oranje. Die drieschaar borgde de dageraad der volksbevrijding. Hier en daar triefelde Robert wat met feiten. Een kniesoor die daar op lette.