Gisteren ben ik weer eens op de rechtbank Den Haag geweest. Maar nu in de hoedanigheid van rechtskundig raadsman voor Robin, een boekenantiquaar die de Haagse markt frequenteert. Als standplaatshouder. Robin verkoopt vanachter zijn kraam speciale boeken. Al jaren. Hij is helemaal onderdeel van de scène, Robin.
Hij hoort tot het echte bedienend personeel. Hij heeft zijn specialiteiten en is one of the boys. Bij Robin koop ik, als passant, heemkundige allerlei. Maar ook boeken over onze koloniën. Hij weet er veel van. De Gordel van Smaragd. Hij komt er uiteindelijk via zijn moeder ook vandaan. Dat is dus erg Haags. De weduwe van Indië, zingt Wieteke van Dorst.
Robin kreeg bij het uitbreken van de Corona-pleuris problemen met het gemeentelijk standplaatsbeleid op de markten die wekelijks in Den Haag gehouden worden. De gemeente vond dat door de besmettelijke flakkering voorlopig de standplaatsen op de markt niet meer bezet konden worden. De kopers houden geen voorgeschreven afstand van koopman en waren. En van de mondkapjesdraagplicht komt niets terecht. Zeker niet bij het pingelen, waar beide partijen aan hun gemoed lucht willen geven, aerosolen of niet. De geest waait waarheen hij wil, dicht de Psalmist al. Aerosolen óók.
Het innemen van een standplaats kost geld. Veel geld. Dat mindert de omzet. Robin, die handelt in informatiedragers die met de dag minder in trek zijn – boeken, moeten u weten – maakte een kosten/baten-analyse. Robin dacht dan tijdelijk maar af te zien van het feitelijk gebruik van kraamruimte. Hij zei dus voor het lopend restseizoen-2020 maar af voor de mart op het Lange Voorhout. Maar zijn vergunning wilde hij houden. Het is zijn nering om bestendig op markten te staan. Dus. Hij wilde de standplaatsgelden tijdelijk niet dokken, maar wel het recht houden om als ambulant middenstander te zijner tijd, na ommekomst van de pandemie, weer aan de markt deel te nemen. Daar heeft Robin tenslotte voor gestudeerd.
Maar zag Robin ook, dusdoende, af van zijn recht om nog ooit standplaats in te nemen? Geenszins. Hij maakte dat in mailtjes duidelijk. Hij refereerde aan de pandemie, een voor hem “van buiten komende oorzaak die wilsonafhankelijk was”, zoals het wetboek “overmacht” definieert. Hij werd in zijn beroepsactiviteit tijdelijk onderbroken. Hier kwam nu een uitleg bij kijken over de Algemene Plaatselijke Verordening betreffende het Haagse Marktwezen. Daarin wordt een taalkundig onderscheid gemaakt tussen “opzeggen” en “afzeggen”. In het dagelijkse taalgebruik liggen de betekenisinhouden van deze werkwoorden heel dicht bij elkaar. Ze zijn, als je het mij vraagt, identiek inwisselbaar. Geen mens maakt er een echt onderscheid tussen. De vraag was nu: had Robin, door kennis te geven dat hij tijdelijk ook de daggelden niet wilde dokken, ook definitief en onherroepelijk afstand gedaan van het recht om aan de boekenmarkt op donderdag in de gemeente Den Haag als winstmakende negotiant deel te blijven nemen bij wege van beroep of gewoonte? Natuurlijk niet. Alleen een kwaadwillige jurist kan dat veronderstellen of die veronderstelling wagen.
Maar dergelijke juristen, wellicht niet afgestudeerd – dat zijn de ergsten – bleek de gemeente Den Haag achter haar digitale loketten bij de vleet te koesteren. Robin werd, zijns ondanks, in een ambtelijke correspondentie verwikkeld met een hermeneutische diepgang, waarbij de SALT-besprekingen over de vermindering van kernkoppen in ballistische raketten verbleken. Uiteindelijk moest Robin een schikking aanvaarden ter rechtszitting, waarbij de overheid het genoegen smaakte om á raison van ongeveer zesduizend Euri er driehonderd in termijnen te kunnen incasseren. Ik was er als raadsman bij. En wil u dat drama in toga niet onthouden. Omdat u toch wilt weten waaraan uw belastinggelden worden besteed. Gis ik.