Rotterdamse bakermat V

Het was vroeger, vooral in die Strijpse jaren waar rooms nog steeds overweldigend troef was, een heel probleem dat ik steeds jarig bleek te zijn in de periode dat de grote vasten, de veertig dagen-tijd, was aangebroken. Ik mocht dan niet trakteren op school.  Ik noteer het alleen maar om het te preserveren voor het ons opvolgend verdoemde nageslacht, dat gans andere problemen krijgt te cajoleren. Het is, als zeventiger, werkelijk opmerkelijk en zelfs onthutsende om te constateren hoeveel er toch veranderd is in dit kleine land, sedert het seculariseringsproces en de immigratie influx hun onderscheidenlijke desastreuze zenit hebben bereikt. En alles met flinke subsidies van overheidswege, merkt u zich dat aan.  Nederland groef zijn eigen graf. En wacht nu in gelatenheid op het nekschot, staande voor deze kuil.

Ik placht dan in die jaren óf toffees óf stroopsoldaatjes rond te delen, maar dat ging dan niet door, in zoverre, dat ik de snoepzak aan de meester moest geven die dit gerief opborg in de grote ladekast met “onderwijsbenodigdheden”. De jongens in de klas kregen tenslotte hun versnapering heus wel, maar nadat het Pasen was geweest en dan in verband met een aangelegenheid die met mij als jarige generlei verband hield, zoals Sint Willibrordusdag. De school aan de Zeelsterstraat immers was speciaal onder patronage van deze heilige geplaatst. Hij keek streng op ons neer vanuit een glas-in-loodraam die boven de zware dubbele voordeur was geplaatst en was duidelijk een bisschop met wie men geen gekheid moest maken. Dat was ik dan ook niet van plan.

Dat gold echter niet voor de jongens uit mijn klasse, meestal zoontjes van glasblazers bij Philips. Want de hele wijk Strijp was zo ongeveer in dienst bij Philips. Wie dat niet was, gold als een merkwaardige zonderling. Nu waren Fransje, mijn oudste broer, en ik dat tóch wel, want wij praatten Hollands. Ik vrees dat luttel jaren wij een zekere Rotterdamse tongval hadden met een brouwende, rollende “R” in de zinnen. Wij hadden dus kapsones. Die moesten ons afgeleerd worden. Dat kón door ons bestendig “af te peren”. Men werd dan, op weg naar huis, flink geslagen. Deelde men verder op zijn verjaardag niet eens de plichtmatige toffees uit, dan werd het strafbaarheidsmaximum aanmerkelijk verhoogd en dat gaf aan de feestdag een nieuwe dimensie die wellicht door het Opperwezen niet geheel goed was begroot.

Ik was misdienaar en moest er dus alles van weten, maar in dit opzicht was mijn catechismuskennis niet voldoende ontwikkeld. Ik diende trouwens de ochtendmis bij de zusters Franciscanessen van Schijndel en dat plaatste mij in de moraaltheologische categorie van wijwaterzeikers. Omdat u vroom katholiek bent, hoef ik dat verder niet toe te lichten. En anders kunt u het aan meer bevoegden vragen. Fransje zong wel als sopraan bij huwelijksmissen het Panis Angelicus van Gounod, maar daarvoor ving hij wel een piek. Daar kon je tweehonderd wijnballen of gumtoffees voor kopen. Ook in de vasten. Die werden niet geregistreerd en konden dus zonder overheidstoezicht gedistribueerd worden op de speelplaats. Daar had de meester, zogezegd, niets mee te maken en ook God stond er machteloos bij. Daarom was mijn oudste broeder ook toen al mateloos populair bij de schoolliggende jongelingschap van Strijp. Dat bleef ook zo op de middelbare school, al deelde de schelm toen geen wijnballen meer uit. De snaak bleek immers – men houde dit in het oog – verrassend veel op John Lennon althans Paul McCartney te lijken, een van de meer attractieve binken van het zanggroepje “The Beatles”.

U begrijpt dat de mooie meiden deswege in rotten van vier zich kwamen aanmelden bij Zeelsterstraat 37 te Eindhoven, alwaar deze jeugdige Adonis zich buiten kantooruren ophield. Ik kon zondermeer Caesars “De Bello Gallico” in het Latijn opzeggen voor wat betreft de eerste drie pericopen, maar dat had toch niet dat effect dat mijn broeder door zijn loutere verschijningsvorm in fysieke zin in het openbaar wist te weeg te brengen. Goed, hij zong het Panis  Angelicus niet meer loepzuiver, maar dat scheen verder niet uit te maken. Want dat kon Lennon óók niet. Ik zag derhalve in dat God niet echt rechtvaardig bleek. Dat inzicht is mij bijgebleven.