Steeds als ik tante Gon tegenkwam of een foto van haar bezag, moest ik denken aan die typische bakermat van mijn jeugd in Rotterdam in het Oude Westen. Ik was kind. En alles was nieuw en imponerend. Ook de bruiloft van Jan en Gon. Ik begreep er niet veel van. Maar wél dat hier iets buitengewoon belangrijs gaande was en iets bijzonder hoogstaand. Alles wat de grote mensen deden was onbegrijpelijk. Dus dit óók. Mijn oudste broer was bruidsjonker, die dag. Gekleed in een fluwelen pagepakje. Hij keek ernstig. Bewust van zijn verantwoordelijkheden. Dat was iedereen overigens altijd, op een of andere manier.
Nog altijd kijk ik graag naar de serie “Toen was geluk heel gewoon”, waarin Joke Bruys en Gerard Cox hoofdrollen spelen. Gerard Cox is daarin als “Jaap Kooijman” de buschauffeur bij de Rotterdamsche Electrische Tramwegmaatschappij, de RET. Die Jaap woont in de Oranjeboomstraat op Rotterdam-Zuid en Bruys speelt zijn vrouw, Nellie Kooijman. Cox is een wat geborneerde simpele ziel, die zich van allerlei laat wijs maken door zijn slimme bovenbuurman Simon O. Stokvis en vaak daarbij belazerd wordt, want Stokvis komt altijd aan met suggesties die uiterst risicovol zijn voor Jaap de buschauffeur. Stokvis spiegelt geldelijk gewin voor.
Maar dat komt er eigenlijk nooit. Wel het risico, maar dat manifesteert zich bij Jaap, niet bij Simon. De serie speelt in de vijftiger en zestiger jaren van de vorige eeuw, toen Nederland zich in soberheid ontworstelde aan de barre oorlogsjaren met hun weedom. Nederland herrees en welvaart kwam eraan, zij het langzaam en sporadisch. Het interieur bij Jaap en Nel doet mij vooral denken aan dat bij ons thuis in onze Rotterdamse jaren, al stamden wij uit Oud-West: het malle zware meubilair met een karpetkleed op het dagelijks gewreven vloerzeil, het rookkastje, de eetkamertafel waaraan gerikt, getoept en gepim-pam-pet wordt en de koekoeksklok, de rotan standaard voor geraniums, de oude bakbeestige radio op het buffet en de verschoten trijpen stoelen.
Met Jaap daartussen in zijn RET-uniform, vol grootse plannen, aangeblazen door Simon, die altijd en eeuwig mislukken. Men drinkt koffie van Van Nelle, spaart voor een rollade met Pasen en vakantie naar het buitenland zit er niet in. Mijn opa Hafkenscheid liep ook rond in zijn RET-uniform, we hadden gedwongen inwoning van mensen uit Indonesië, en zelf waren we bij opa en oma ingekwartierd in een dubbel bovenhuis met maar een kraan. Die zat in de keuken. En waterspoeling was voor de sjiek.
Op zekere dag komt Jaap met een duif aanzetten, die op de Henegouwerlaan tegen de voorruit van zijn bus is komen aanvliegen. Jaap wil het diertje, dat nog leeft en verder, op het eerste oog, onbeschadigd is, verkopen aan een poelier voor een knaak. Maar Simon maakt Jaap wijs dat deze duif een kortgevederde Belgische wedstrijddoffer is waarmee Jaap grote prijzen kan winnen. Hij moet een mooi hok voor het diertje maken, een duivenklok aanschaffen en inschrijven op lossingen uit Bordeaux, want dit diertje gaat een kapitaal bijeenvliegen. Wel moeten dan veranda en balkon verbouwd worden, een kleinigheid. De duif wordt “Viruly” gedoopt, naar de bekende trans-Atlantische verkeersvlieger en Jaap stort zich in de kosten.