Gons Jan

Tante Gon, steeds met zonnige glimmers achter haar fonkelende brilglazen was gehuwd met de oudste broer van mijn moeder. Ome Jan. Hij sprak het lijzig Rotterdams van Jaap Aap, vocaal tot gehore gebracht door André van Duin, die net als moeders familie uit het Oude Westen van Rotterdam herkomstig was. André sprak dit dialect voortreffelijk. En ome Jan óók.  Lijzig, temerig, trekkerig. Zodat het leek of ome Jan een reuze-witz wilde vertellen. Dat wilde jan zelden. Want hij was op zijn manier ernstig ideologisch het Marxisme toegedaan. Terwijl Gon zeer katholiek was en bleef. Beiden bereikten de leeftijd der zeer sterken. Maar ome Jan ging toch op zijn vijfennegentigste jaar kwakkelen. Operaties volgden. Maar tevergeefs. Jan was sterk. Goed corpus. Maar zó goed dan toch óók weer niet.

Zodat ik de overlijdingskaart van oom Jan op de deurmat aantrof in 2019. Ik wist wel dat oom in het ziekenhuis opgenomen was geweest. Hij heeft mij nog verteld, telefonisch, dat het goed ging en dat operatie geslaagd was en dat er toch maar veel mogelijk was, tegenwoordig. Daarom keek ik bepaald op van deze aanzegging. Zoals de kaart terecht stelt was oom Jan een betrouwbare doorzetter, een moedig man, een sociaal bewogen persoon die het beste in zijn medemens wilde zien en daaraan consequent steeds uitvoering heeft gegeven. Ik herinner mij welke zorgen hij op zich nam om demente bejaarden stelselmatig wandeltochten te bieden en ook, hoezeer hij socialistische eindidealen bleef uitdragen.

Jan was echt als een man van Herrijzend Nederland die zijn ideologische vorming vervolmaakte in de optimistische sfeer van de zestiger en zeventiger jaren, toen Nederland inderdaad herrees onder Drees en wij allemaal met elkaar hartelijk en enthousiast de schouders eronder moesten zetten. Als ik bij Jan en Gon kwam aan de Hofwijkstraat in Arnhem, vond ik dat die sfeer als het ware tastbaar in de doorzonkamer hing. Jan had in de Tweede Wereldoorlog zijn afkeer van Hitler-Duitsland niet onder stoelen of banken gestoken. Hij kreeg er, opgepakt bij een razzia ten behoeve van de arbeidsinzet in Duitsland-1944, moeilijkheden door. Een moedig man. Onvoorstelbaar moedig, want zijn berechting bij het Dresdener Oberlandesgericht inzake “Wehrkraftserzetzung” spreekt letterlijk boekdelen, omdat de verslagen ter terechtzitting ook woordelijk gewag maken van al datgene wat deze jeugdige Rotterdammer de machtsurpator Nazi-Duitsland allemaal durfde toevoegen, eigenlijk in blanke onschuld, omdat hij volledig overtuigd was van eigen gelijk.

Als oom eenmaal een mening gevormd had, kon je hem daar niet meer van af brengen. Eigenzinnig noem ik dat, niet eigenwijs, zoals de kaart dat verwoordt. Hij werd ouder, maar bleef levendig zijn zienswijzen en standpunten verwoorden en verdedigen en zag in dat opzicht soms wat medelijdend om naar zijn amechtige neefjes die er anders over meenden te moeten denken. Kon hij zich ergens niet mee verenigen, dan waren ook compromissen niet mogelijk. Jan bleef eindeloos, in stromeloze herhalingen, knokken voor eigen standpunten, al wilde hij nooit polemisch zijn eigen gelijk halen. Aan de polletiek had deze overtuigde Marxist de pest.

Hij haalde wel superieure vleeswaren op de fiets, in het centrum van Arnhem, bij een ouderwetse ambachtelijke slager, daar had je meer aan. Wat koop je ervoor? Koop-ie niks voor. Dat was eens een slagwoord, dat in hem bestorven was. Hij bleef de Rotterdammer van Oud-West. Ook in Arnhem. Het leek of de buitenwereld eigenlijk geen vat op Jan had. Hij marcheerde op, in de geest, met de verdrukte massa’s die de Rode Vlag deden uitwaaieren. Al hield niemand in zijn omgeving daarmee gelijke tred. Een autonoom. Dat was Jan. De gave goedheid blonk je tegemoet uit zijn grijsblauwe kijkers.