Sonnius’ Moren

Sonnius, rooms-katholiek priester, gebruikte bij de tenuitvoerleggingen van zijn besluiten consequent Moren. Daarmee bedoelde men destijds Noord-Afrikaanse mannen – van “Morinnen” is nooit sprake – die als onderdaan van het destijds zich sterk uitbreidende Ottomaanse Rijk optraden als huurlingen ten behoeve van de kaliefen en sultans op contractsbasis. Bij de Spaanse reconquista van het Iberisch schiereiland gebruikten de koningen van Aragon en Castilië deze Moren bij voorkeur als verkenners en stoottroepers tegen de Arabische Islamieten.

Religieuze en taalkundige grenzen aan het eind van de reconquista

Die hadden doorgaans als militaire gouverneurs en opperofficieren dat eiland vanaf 711 totaal weten te veroveren, zij het, dat zij niet overal effectieve doorzettingsmacht wisten uit te oefenen. Alleen de ontoegankelijke noordelijke streken van dat eiland bleven christelijk. De genoemde koningen besloten deze opmars van de islamitische legers te stoppen en het eiland terug te veroveren binnen de christelijke jurisdictie: dat was hun ultieme staatkundige oogmerk. In 722 wonnen de christelijke troepen  met de slag bij Covadonga. Vele andere slagen zouden volgen tot in de vijftiende eeuw. De succesvolle belegering van het emiraat Cordoba was een van de hoogtepunten. De christenen bezigden daarbij deze Moren als handlangers.

De Ottomanen zagen deze Moren als collaborateurs en hoogverraders. Ze waren dus nergens thuis en nergens veilig. Nadat in 1482 de oorlog was gestart tegen Granada verpletterden de koningen van Aragon en Castilië de gesloten gelederen van de Ottomanen. Die koningen waren Ferdinand van Aragon en Isabella van Castilië die de reconquista voltooiden. De Moren solliciteerden nu bij hun kruistochten ter vernietiging van de joden, resterende moslims en heidense visigothen, ongeacht of ze wel of niet de christelijke doop aanvaard hadden.

Ferdinand en Isabella van Aragon en Castilië

De Moren waren geduchte verspieders, kondschappers en beulen. Men trof ze vaak in het gevolg van inquisiteurs. Die mochten ambtshalve nooit christelijk bloed vergieten: ecclesia abhorret a sanguine. De kerk gruwt van bloed. Maar: alléén van christelijk bloed. Heidens bloed doet er niet toe. Dus ketters bloed evenmin. Om nu te weten te komen of een ogenschijnlijk gelovig katholiek niet stiekem toch ketter, heiden, moslim of jood was waren de Moren, die tóch geen deel uit konden maken van de christenheid, uitstekende knechten bij de gangbare martelpraktijken. Zij vergoten christelijk bloed, zeker, maar verdoemd  waren ze tóch al, dus dat maakte niet veel meer uit. En de Moren waren slim, inventief, flexibel en letterlijk van alle markten thuis. Ze leden niet aan heimwee, want een vaderland hadden ze nu eenmaal niet.

Daarom trof men ze aan in het gevolg van Sonnius. Voor de Brabanders het ultiem bewijs dat Sonnius de gruwzame Pauselijke inquisitie kwam vestigen, een soort canonieke GESTAPO. Het apparaat dat zich nooit iets zou aantrekken van de gewestelijke rechten, privileges en immuniteiten, om van de stadsrechten maar helemaal niet te spreken. Een inquisiteur zette ieder gewestelijk recht opzij. Zeker als hij een pauselijk mandaat had.

Symbolische Moren in een optocht ter herdenking van de reconquista in centraal Spanje

Die Moren werden in de parodieën van de volkstraditie de Zwarte Pieten in de optocht van de Goedheiligman. Ze hoorde echt bij de witgebaarde kerkvorst die goed en kwaad kwam scheiden, maar zelf geen daad van tenuitvoerlegging bedreef, omdat dat niet verenigbaar was met de blankheid zijner priesterlijke albe. Ook de protestanten bleven na 1648 deze tradities koesteren. Want zij waren nauw verbonden met de Nederlandse vrijheidsstrijd die men ook wel “tachtigjarige oorlog” pleegt te noemen. De sint was wel een bisschop, maar in de parodie symboliseerde hij de macht van een ongewenst topambtenaar die het met de grondrechten nooit serieus meende. Met de Moren als zijn executieve beambten.