De rechtspolitieke tendens is nog steeds dat de staatsimmuniteit nationaal- en supranationaalrechtelijk eigenlijk geen bestaansrecht zou moeten hebben. In Nederland althans. Vooral strafrechtelijk niet. Dat is een gekoesterde opvatting onder het Denkend Deel der Natie dat daarin beslist buitengemeen volhardend is.
Maar staatsrechtelijk zou dat een omwenteling betekenen in de bevoegdheidsverhoudingen, sedert wettelijk is vastgelegd dat de minister van Justitie het hoofd is van het Openbaar Ministerie. Dat in Nederland, ik zou nu toch wel willen zeggen: helaas – gelet op het feit dat de nieuwe super-Procureur-Generaal Rinus Otte heeft besloten dat het Openbaar Ministerie niet-vervolgen of seponeren tot hoofdtaak heeft – het vervolgingsmonopolie heeft.
In alle strafzaken. Ook in de klachtdelicten-sector. Waar de klacht een bijkomende vervolgingsvoorwaarde lijkt te zijn geworden en tot niets verplicht. Let wel: die minister van Justitie is bevoegd het Openbaar Ministerie aanwijzingen te geven. Tot vervolging. Maar ook tot niet-vervolging. Hij doet dat niet graag, dat aanwijzen, want hij is daarvoor steeds in volle omvang verantwoordelijk jegens de Tweede Kamer.
Dat wéét de super-Procureur-Generaal als geen ander. Hij kan die altijd risicovolle aanwijzingsbevoegdheid bezigen als een soort chantagemiddel: wilt u, excellentie vervolgen, terwijl het Openbaar Minister dat niet wil, of juist omgekeerd, dan dreigt eventueel een Kamerdebat dat steeds hoogst onaangenaam kan aflopen. Dat laat zich nooit regisseren, zeker niet in de huidige heikele verhouding tussen de Kamerleden enerzijds en het kabinet anderzijds.
Er is geen stabiele meerderheid te veronderstellen tussen de coalitie die het kabinet in de Kamer moet schragen en dekken. Ieder moment kan óf de fractie Nieuw Sociaal Contract drossen. Omdat ze de aanwijzing onrechtsstatelijk vindt. Of omdat ze het nalaten de aanwijzing te geven onrechtstatelijk vindt. De VVD kan op ieder moment hetzelfde doen, maar dan om zuiver partij-opportunistische redenen: omdat een deel van de achterban geen vrede heeft met een coalitieverhouding waarin de PVV betrokken is.
Die achterban zoekt daarom een rel en die is rondom die aanwijzingsbevoegdheid altijd wel te scheppen. Stel je nu voor dat deze bevoegdheid is aangewend met betrekking tot een staatstaak die ingebed is in een departementale portefeuille die niet beheerd wordt door de minister van Justitie. Bijvoorbeeld de waterstaatstaak, zoals overigens in de Pikmeer-arresten het geval was. Zie voorgaande Blog. Of defensie, wanneer militairen bijvoorbeeld in een militaire vredesmissie zich niet hebben gehouden aan Nederlandse wettelijke voorschriften. Of de universele ecologische borgtaak die Nederland ook moet vervullen betreffende de integriteit van de oceaanbodems.
Stel dat een Nederlands tankschip slob heeft gestort met een langdurig milieuvervuilend effect in het buitenlands deel van een geconcessioneerd plat, waar mangaanknollen worden gedolven. Of in een estuarium van rivieren, waarbinnen de volksgezondheid decennialang wordt geschaad door die storting. Ik laat even de scheepsnaam “Probo Koala” vallen, waarbij een Amsterdamse wethouder een exportvergunning gaf voor zulk slob dat vervolgens in de delta van Ivoorkust werd gestort. Met desastreuze gevolgen voor de plaatselijke deltabevolking.
De minister van Justitie zou via de aanwijzingen het Openbaar Ministerie kunnen bezigen als een soort Algemene Inspectiedienst betreffende de rechtmatigheid en wetmatigheid waarmee de departementen met een specifieke technische taakstelling hun borgplichten nakomen. De minister zou dan, als hij deze departementen integraal kan doen vervolgen, een soort superminister worden, een soort Napoleontische Fouché of Felix van Maanen uit de periode Willem I, die ook de minister-president makkelijk kan wegdrukken.
Hij zou de topambtenaren uit die departementen steeds kunnen betrekken in de gerechtelijke vooronderzoeken van dien. Met de bijbehorende gevolgen voor de secretaris-generaal maar zeker ook voor de politiek verantwoordelijke bewindspersoon. Hier dreigen bevoegdheidsconflicten waaraan natuurlijk niet gedacht is bij de hernieuwde inbedding van het Openbaar Ministerie in de nieuwe rechterlijke organisatie van 2000. In dat jaar werd overigens aan veel niet gedacht in Den Haag.