Strafrecht als commuun bezit

Rechter Jacco Janssen beschouwt het Nederlandse strafrecht als een algemeen bezit van de Nederlanders. Dat is mooi. Maar deze zienswijze komt erop neer dat je mooie muziek mooi vindt en slechte niet, in antwoord op de vraag wanneer componeren van overheidswege gesubsidieerd zou mogen worden. Het is erg wáár, dat lelijke kunst geen recht mag geven op een soort van bijstand van financiële aard ten laste van de belasting betalen. Maar Jacco wijst op het maatschappelijk heilbrengend effect van het strafrecht. Dat is de resocialisatie, die via de strafrechtelijke interventie zou te weeg gebracht worden. De veroordeelde, gelouterd, keert terug op het rechte pad en dus in de maatschappij.

Het strafrecht moet daarnaar streven. Ik vrees dat ik dit niet volgen kan. De veroordeelde moet daarnaar streven, nadat hij de leedtoevoeging die straffen moet opleveren, volledig heeft ondergaan. De samenleving heeft daarbij wellicht de taak dat niet te verhinderen, dat streven. Maar het is toch de verantwoordelijkheid van de delinquent. Jacco geeft overigens hier wel een visie weer, die zijn ambtgenoten stelselmatig en systemisch aanhangen. Ook zij vinden dat de samenleving moet zorgen dat de delinquent uiteindelijk weer geplaatst moet kunnen worden in haar gelederen. Lukt dat niet, dan ligt dat aan de structuren en de stigmatiserende leefomgeving. Niet aan de delinquent.

Dat vindt die laatste dus ook, want de overheid geeft hem immers gelijk? Overigens staat de visie van Janssens haaks op die van de heer Rinus Otte, de voorzitter van het College van procureurs-Generaal. Die vindt dat het strafrecht van het Openbaar Ministerie is. Dat moet zware zaken vervolgen. En zedenzaken. De strafrechtsketen is overbelast. Daarom moet het Openbaar Ministerie selectiever vervolgen, ook al omdat de zaken steeds complexer worden. Het kan niet zomaar alles op pakken. Dat is overigens al jaren duidelijk. Zoals al jaren onduidelijk is wanneer nu precies het Openbaar Ministerie iets oppakt en wanneer niet. Laaghangend fruit plukt het. Maar de overige vruchten niet.

Dat kost te veel tijd, logistiek en personeel. De benadeling van een individu, aldus Otte (Telegraaf dd 30/12/2023) is maar een ondergeschikte indicator (p. T30, vierde kolom van links, onderaan). Dat individu kan dus niet terugvallen op het strafrecht als het Openbaar Ministerie zijn schade niet ernstig genoeg vindt. Hetgeen het steeds vaker schijnt te vinden, al is Otte daar niet echt helder in. Dat moet ook beter gemotiveerd worden. Dat betekent dat dat strafrecht tóch weer niet van ons allemaal is. En vooral niet van de benadeelde die niet voldoende schade opliep. Het strafrecht kan immers niet overal achteraangaan. Toch was dat wel het uitgangspunt toen dat Openbaar Ministerie een strafvorderlijk vervolgingsmonopolie kreeg. Zodat de burger geen strafzaken bij de rechter kon aanbrengen. Dat is sedert 1813 te onzent geplogen praktijk.