Strijper glazensmijterij

Zware hamerslagen galmen over het Strijper zandpad en echoën tegen de steunberen van het middeleeuwse kerkje, terwijl spechten en kraaien amechtig krijsen in de rumoerig heen en weer zwaaiende peppels rontelom op de kerckeackkers. Giel de doodgraver, aanzegger en lijkbezorger, tevens kondschaploper der gemeente zwaait de zware moker klemvast in de knuist heen en weer, zich met moeite vasthoudend aan de wankele wiebelende leer die tegen de zuidermuur van het kerkje staat geleund. Het is voor de derde keer dat jaar dat Giel de raampartijen in die muur moet dichten met planken. Vuistgrote gaten in de glas-en-loodramen, in de sponningen nog wat venijnige scherven die naar omlaag rinkelen als Giel zich op de leer naar boven werkt om in de boog de eerste plank te klemmen. De schrale oktoberwind giert hem om de kop, een slagregen breekt los en Giel vloekt binnensmonds, want hij schrok door de vlaag, waarin ook spaarzame hagel. Dit karwei bevalt hem niet. Het is zinloos. Maar Giel moet.

Hij heeft bevel van Eindhoven. Daar heeft de vertegenwoordiger van de Prins van Oranje, de stadhouder Spoor, een bevel doen opstellen dat de Strijpenaren deze planken op hun kosten moeten aanbrengen. Dominee van der Haagen (men schrijft ook: Van der Hagen) heeft Spoor tot dat bevelschrift genoopt. Dominee was laatstleden zondag te Strijp. Hij kwam het Woord lezen aan drie huiverende gemeentenaren van zijn gereformeerde kudde in het kerkje en het toelichten in de Tale Kanaäns die dominee zo grondig beheerst. Hij had het soldateske Amèn nog niet galmend bij de aanroeping van de Here die Alles beheerst en zo goed maakt uitgekreten of de eerste zware kei kwam door dat zuidelijk raam heenvliegen. Precies ter hoogte van de preekstoel was dat, waar dominee net de baret plechtig had afgezet. Het projectiel ketste tegen het klankbord dat brak.

Te nauwer nood kon Dominee het schuldeloze hoofd wegtrekken, anders had hij een heel paneel op zijn hersens gekregen. Hij was weggedoken in de kuip van de kansel, onderwijl spiedend naar de noordkant, waar de groene venstertjes van het kerkraam de gestalten van sluipende manspersonen verrieden op het kerkhof dat rond het bedehuis lag. Strijpenaren, die weer voor de zoveelste keer gram kwamen halen, weerwraak, omdat dominee categorisch had verboden dat de Trudoklok zou worden geluid voor het kraamkind van Katrien Den Ouden Baarster dat in het ongans was gestikt kort na geboorte. De buurtgenoten waren het eerbiedig komen vragen, klakken in de hand, op de stoep van Zijn Eerwaardes stenen huis aan de Rechtestraat in Eindhoven. Het kind was nog schielijk gedoopt geweest door een langstrekkend Augustijn die mis kwam lezen in een van de schuilkerken van Strijp, dat op ’t Ven. Daarom was het toch nog lid geweest van de eeuwig Strijdende Kerk.

Maar Dominee had de gunst geweigerd: dat verdomde overluiden was heidens, dat paste een christenmens niet. Het was, had Zijn Eerwaarde doen weten, een paapse superstitie geweest, een ketters bijgeloof, waartoe hij geen toelating wilde geven. Maar, zo hadden de geburen toch nog gepleit, het kind was kennelijk behekst geweest. Men had de tekenen daarvan in de beddetijk kunnen vinden: een kransje van donsharen was daarin gevonden, kennelijk begoocheld door een van de oude wijven in het schauwe broek.  Een weduwe van een daggelder was dat geweest, berucht om dit soort betovering, aan wie iedere onderstand in de herfst was geweigerd en die zich op dat schuldeloos wicht had willen wreken. De moeder verging van verdriet. Ze duchtte dat haar boreling nu nodeloos lang in het vagevuur moest verwijlen in afwachting van de Jongste Dag. Kon dominee de hand nu niet over de tabbaard strijken?

Dat had dominee niet willen doen. De dienstdoende meid had in zijn opdracht de deur toegeworpen, dominee was er zijn kabinet niet eens voor uit gekomen. Het gevolg: zestien ingesmeten glasvensters, twee leien verpulverd op de dakafdekking van het schip. Een regen van keien. Met verwensingen en doodsbedreigingen ten laste van dominee en zijn gemeentenaren, die waren gevlucht via de consistoriekamer en de achteruitgang. De weg naar Eindhoven op. Hijgend. Dominee was niet meer één van de jongsten en de blubber was taai. Hij was onmiddellijk naar Spoor getogen. Die had hem node ontvangen. Het was zondag, kon dat nu niet wachten?  Neen, had dominee gepuft, men had een aanslag op hem begaan. Hij was de vertegenwoordiger van de Hoge Landsregering, wilde Spoor daar even aan denken? In hem werd het staatsgezag aangevallen: dominee deed aangifte van deze aanslag op het regeringsstelsel van de Staten, Spoor was hun dienaar en hoeder.

Dominee wilde dat hij proces-verbaal deed opmaken. En verder wenste hij gerechtelijke plaatsopneming namens Spoor, in bijwezen van beambten van de Heerlijkheid Strijp dat behoorde tot de domeinen van het Huis van Oranje. Gebeurde dat niet, dan lichtte dominee de Raad van State in. Spoor was drie dagen later gehinderd gekomen per slee en paard. Het was slijkerig. Een rijtuig was blijven steken. Bij de zuidelijke beren stonden de raden Van Esveld en Van Tuyn om de opneming bij te wonen. De stukken afgevallen glas, de verbogen looddorpels, de brokken steen, de scherven in het schip, de gebarsten klankbordsegmenten werden nauwkeurig in het verslag der visitatie oculair opgenomen. Dat had Losecaat Vermeer gedaan, secretaris dier heerlijkheid, ter plaatse gezeten in het schip op de banken. Hij had zich lelijk gesneden aan een glasscherf in de bilpartij die die heren niet eerder ontwaard hadden. Zijn deftige broek was ook nog gescheurd. Het was allemaal opgeschreven, keurig en langzaam, in deftig Hooghollands. Ieder had getekend, alleen Van Tuyn had wat moeite gehad met de schacht van de pen die was blijven haken. Hij had dus gespat. Daarna was Giel ontboden. Onmiddellijk dichten die ramen, en nieuw glas bestellen op koste van de gemeentenaren van Strijp. Die stonden joelend op het pad terwijl het armzalige groepje was heengegaan, Spoor met de slede terug  dat hele eind, de heren overigens naar de herberg, want Losecaat trok met één been. Het linker.

Spoor had de aangifte ingeschreven en een request opgezonden naar de Raad van State in Den Haag. De afdoening, dat wist Spoor ook wel, zou wel meer dan een jaar duren. De Raad was deze missives beu en broedde op overplaatsing van Van der Haagen, maar de synode werkte niet mee. Dat wist Zijn Eerwaarde ook wel. Die kon voorlopig beter uit Strijp wegblijven als hij wijs en verstandig was. Maar dat was hij niet. Spoor kon het weten. Maar al te goed. Men schrijft 1688.