De VN zelf herkennen drie keuzes om dit vacuüm aan interstatelijke publieke regelgeving te dichten. Men kan denken aan een multilaterale standaardverdragstekst waarin de staten hun fiscale rechtsmachtskringen definiëren met een prioriteitsvolgorde voor de jurisdictieclaims om tot heffingen te komen, gepaard van een hoofdstuk met plichtmatige rechtshulpprestaties die de staten elkaar moeten leveren om deze claims tot effectieve gelding te brengen.
Maar men kan ook een kaderovereenkomst opstellen met de rechtshulpbetrekkingen afzonderlijk en hun onderlinge verhoudingen, alles onder supervisie van de VN. En men kan komen tot een verklaring met aanbevelingen aan staten hoe zij dit vacuüm zouden moeten vullen met de geijkte rechtshulpinstrumenten, geheel afgestemd op en ingebed binnen de rechtstradities waarin statenblokken al delen. Dan ligt dus het initiatief bij die staten en hun verdragsfamilies, die overigens de VN in dit verband nog steeds hardnekkig niet echt willen definiëren.
Maar dan moet dat initiatief wel afgestemd zijn op een sluitende fiscale samenwerking. Dat wil zeggen dat de verdragspartijen er alles aan moeten doen om te komen tot stelsels die mondiaal geen ruimtes meer laten voor positieve en negatieve jurisdictieconflicten te dezen. Een positief jurisdictieconflict is er, als meerdere staten gelijktijdig een rechtsmachtsclaim uitbrengen over een te fiscaliseren feitencomplex. En een negatief conflict is er als erkend wordt dat er een te fiscaliseren complex is, maar geen staat heeft een toereikende rechtsmachtsclaim uitgebracht of zo’n claim is wel uitgesproken maar kan niet geëffectueerd worden wegens onmacht van de claimende partij.
De internationale strafjurist herkent deze drie opties natuurlijk binnen zijn systeem van internationale strafrechtshandhaving dat zich sedert 1868 op papier dogmatisch goed heeft kunnen ontwikkelen en praktisch ook vaak bruikbaar is gebleken. De VN hebben dat systeem in 1945 dóórontwikkeld in een concept-wetboek dat de VN zou moeten accepteren ter vervolging, berechting en bestraffing van oorlogsmisdadigers uit de overwonnen mogendheden van de Tweede Wereldoorlog. Dat wetboek is destijds opgesteld door de International Law Commission.
Het omvat alle vijf de subsegmenten van het internationale universele strafrecht. Zie de inleidende Blog. Het ontwerp scheen bevredigend en dekkend tot 1989, het jaar waarin het Oostblok zichzelf scheen te ontbinden en Het Westen dacht finaal overwinnaar te zijn binnen de interstatelijke gemeenschap. Een ernstige en onverschoonbare, immers overwinnelijke, dwaling van juridische, morele en feitelijke aard.
Want die victorieuze status bleek een dagdroom en een nachtmerrie inéén. Het Westen heeft dat nu in de smiezen. En zoekt nu naar teugels om de Aziatische blokvorming te breidelen, bereden door vrees als Washington is om thans de ondermijning van zijn hegemoniale aanspraken niet te kunnen keren. In die lichtval beschouwen de Aziaten dan ook het hier aangekaarte VN-voornemen om te komen, alsnog en op de valreep, tot een sluitend supranationaal fiscaal recht dat de vijf subsegmenten hertaalt voor inningsdoelen.
Dat moge de Aziaten wellicht ontsieren, maar realistisch is het stellig om in ieder geval minstens te rekenen met het feit dat de Aziaten die emoties thans hebben en ook uitdragen binnen de blokken van de BRICS-staten en de staten die zich nog niet tot blokvorming verplichtten. De VN zoekt naar hernieuwde legitimaties voor zijn existentie als verdragsorganisatie en komt daarom met dit nieuwe voorstel, zodat de Aziaten jaren zullen moeten besteden om de schijngestalten die uit het openen van deze doos van Pandora kunnen en zullen opdoemen en gaan rondspoken te kunnen bezweren.
Omdat zij geen behoorlijk eigenstandig nationaal fiscaal systeem konden ontwikkelen. Dat kon Het Westen wel. Via de OECD. En die voorsprong wil het uitbaten. Opnieuw. Zodat Wall Street zich kan hergroeperen. India en China verwachten niet anders. Kinderachtig. Maar een feit. Waarvoor de geschiedenis substantie gaf. Laten we dat vooral niet vergeten.