Terugwerkende kracht?

In 1840 werd in de Tweede Kamer geopperd dat de strafrechtelijke aansprakelijkheden samenhangend met aanbestedingen en uitgaven door of vanwege een voorgaand minister zou impliceren dat een zittend minister met terugwerkende kracht strafbaar zou worden voor een gedraging, doen of laten, een opstelling al dan niet opzettelijk dan wel te wijten aan grove onachtzaamheid in een voorgaande kabinetsperiode. Dat zou in flagrante strijd zijn met het strafrechtelijke legaliteitsbeginsel. Dat verbiedt immers aansprakelijkheden met terugwerkende kracht in het algemeen: het zogeheten retroactiviteitsverbod.

 

Wat kon de zittende minister van oorlog in 1840 er nu toch aan doen dat Batavia in 1825 gelden had toegestaan voor expeditionaire brigades in Centraal Java, gericht op de eliminatie van een opstandelingenleger? Deze vraag is volledig onjuist gesteld. Die minister in 1840 werd niet strafbaar gesteld vanwege de daad van die uitgave. Hij werd strafbaar wegens het feit dat hij in 1840 buiten staat was antwoord te geven, documentair onderbouwd, of hoe die uitgaven waren ingeboekt buiten de rijksbegrotingen van dat jaar 1825 om. Hij bleef, of hij deze posten nu kon vinden of niet, buitendien en onafhankelijk daarvan, politiek verantwoordelijk jegens de Tweede Kamer die haar vertrouwen in hem opzei.

En dat kon, omdat dat een staatsrechtelijke reactie was met een negatief sanctionerend effect, buiten het strafrechtelijke legaliteitsbeginsel overeind blijven. En zulks ongeacht of het nu wel of niet aan de opzet of de onachtzaamheid van de minister van 1840 was te wijten dat hij dat antwoord niet kon geven, al was hij wellicht door overmacht daartoe gedrongen. Dat laatste klopte, want de boekhouding van het amortisatiefonds was nooit in orde geweest en die van de Nederlandsche Handelsmaatschappij al helemáál niet, al had die wellicht bancaire garanties afgegeven aan de gouverneur-generaal van Nederlandsch-Indië die deze posten had doen voorschieten buiten de koloniale begroting om.

Sommigen in de Kamer bleven niettemin beweren dat ook die politieke verantwoordelijkheid niet kon bestaan als de minister in 1840 geen persoonlijk verwijt kon gemaakt worden van zijn eigen financiële beleid van zijn eigenste kabinetsperiode. Dat dat niet juist is, werd al in 1840 duidelijk: zou dat juist zijn, dan zou men in menige kwestie eigenlijk een premie stellen op onwetendheid bij de minister en diens topambtenaren verleiden die bewindspersoon zo weinig mogelijk te informeren. Overigens: die topambtenaren plegen uiteraard bij hun bewindspersoon zoveel mogelijk weg te houden en wat overblijft zoveel mogelijk gunstig – in hun ambtelijk voordeel – te framen. Hun uitgangspunt is dat een zwakke minister een sterkte topambtenaar maakt. Dat is uiteindelijk niet juist, evenmin als een sterke minister geen zwakke topambtenaar maakt. Dat is alleen maar zoals die topambtenaar van zelf al zwak is en bestendig incompetent – wat helaas steeds vaker voorkomt in de Algemene Rijksdienst.

Zo is het nu weer, nu gebleken is dat geen minister in Rutte IV enig overzicht had over de geraamde klimaatkosten van het lopend boekjaar. Dat heeft de Rekenkamer over 2023 in januari al moeten vaststellen. De departementen kwamen allemaal met andere kosten en tentatieve berekeningen en kwamen soms op honderden miljoenen verschil uit. Het ging over een lumpsum van 35 miljard. Dan mag je centraal aansturing verwachten van de interdepartementale accountantsdienst. Maar dan moeten de afzonderlijke departementale diensten ophouden met hun onderlinge vetes. En daartoe waren ze niet genegen.

In mei bleek dat het kabinet bijna 21 miljard had uitgegeven voor het klimaat. Maar buiten het parlement om. De Voorjaarsnota kon dus de toets der kritiek weer eens niet doorstaan. Er was geen touw aan vast te knopen. Dat lijkt mij redelijk ongrondwettig. Al staat daarin niets over touwen, knopen en consistente boekhoudingen met prognoses. Blijft dat zo? Ja. Tenzij de Kamer nu eindelijk, met alle problemen van dien, artikel 119 van de Grondwet zou gaan toepassen.  Is er kans op dat daarvoor een meerderheid na 22 november is te construeren?

Neen. Want al zullen VVD, CDA en D66 electoraal aderlatingen ondergaan, dood zullen ze dan ook nog niet zijn en in hun gremia zitten de noodzakelijke deelnemers die beslist niet als verdachten bij de Hoge Raad achter het hekje willen staan. En zo wordt het constitutionele plechtanker van onze democratie, dat aan de verantwoordelijkheid van ministers de onderzeese waarborg tegen totale afdrijving van het schip van staat moet ontlenen een loos ornament, dat alleen gehieuwd wordt bijwege van folklore op Prinsjesdag als wanneer de rijksbegroting folklorematig uit het koffertje wordt gehaald en de fotografen afknippen. De Gouden Koets rijdt niet meer. En doe dat koffertje ook maar in de aanbieding. Mooi, gaaf kalfsleer.