Bij deze grondwettelijke voorziening in een forum privilegiatum moet je steeds bedenken wat voor karakterfiguur Thorbecke was. Hoe wezensvreemd hij zich voelde in Hoofsch Den Haag. Zeker in die tijd. Hij was een typisch vertegenwoordiger van de mindere middenstand. Hij had hard moeten ezelen om te komen waar hij was: de premier die de grondwettelijke waarborgen voor de gelijke behandeling van zijn stand zou moeten uitvoeren. Hij wist heel goed dat het eigenlijk toeval was, dat hij tijdelijk voorzitter van de ministerraad was. Zo heette de minister-president destijds in het Haagse jargon.
Als Willem II niet in paniek buiten het zittend kabinet had gehandeld, door onbesuisd Boreel van Hoogelanden, de voorzitter van de Tweede Kamer te ontbieden, om een persoon voor te stellen die een grondwet zou kunnen maken die tegemoet zou komen aan de eisen om meer democratie en dus meer inspraak in s’ lands bestel en bestuur op rijksniveau, was Thors naam nóóít gevallen. Het moest een onbezoedeld persoon zijn, die eigenlijk buiten de zittende regentencôterie ontboden zou kunnen worden. Een onbeschreven blad. Een man die niet aansprakelijk zou kunnen zijn voor de deerlijke financiën van het moment — 2200 millioen Rijnlandsche guldens deficit. Ik noem het bedrag nog maar even dat in 1840 ineens was “ontdekt” door Van Hall, maar waarvan insiders verrekte goed wisten dat dat gat bestond.
De regenten, de notabelen, de welgezetenen van het moment waren hardgrondig van plan de middenstand, de middenklassen, voor dit tekort op te laten draaien. Die klassen zouden daarvoor wat democratische grondrechten mogen uitoefenen: voor wat hoort wat. Die garanties moesten worden geredigeerd door een man uit die klasse. Een nieuweling: een homo novus. Een buitenstaander: een extraneus. Zo duidden de deftigen het mannetje uit Leiden aan. Geen wildebras, een man van orde en gezag. Het frikkerige, pedante mannetje van de Garenmarkt te Leiden leek er bij uitstek voor geschikt. Hij moest nu ingepakt worden, al konden de leden van de betere klassen hem niet pruimen.
Thor wist best wat er achter zijn rug over hem gesmiespeld werd. Hij kende de nauwverholen hardgrondige verachting van Graaf Schimmelpenninck, Donker Curtius, Graaf van Limburg Stirum, Van der Duyn van Maasdam alsmede de nathalzen uit Willems directe omgeving jegens zijn hooggeleerde persoon maar al te goed. Ze zouden hem de laan uitsturen, zodra dat maar kon. Als hij eerst de middenstand maar gecommitteerd had via uitbreiding van hun actieve kiesrecht door de verlaging van de kiesrechtcensus: de aanslag in de inkomstenbelasting. Dat zou hij als de Moor, die zijn schuldigheid had gedaan, als eerloze schelm wederom weggezonden worden, terug naar de schuur achter het huis aan de Garenmarkt. Van Hall zou verder zorgen, dat de schade van deze vlakke revolte gering zou blijven.
Thor had zijn forum privilegatum-procedure echter als heimelijk drukmiddel: zolang tot de welgezetenen niet doordrong, wat die als buitengewoon tuchtigingsmiddel van de elite, die zich geïmmuniseerd had door een falanx van gelijkgestelde ambtenaren te benoemen bij de rechterlijke macht, kon betekenen, kon Thor voorshands in alle rust de implementatiewetgeving op touw en in gang zetten. Van Hall zou stellig als eerste de pineut zijn. Diens begrotingsbeleid uit de voorafgaande jaren als minister van financiën was vrijwel illegaal geweest. Dan moest Thor wel binnen de macht die deze procedure zou moeten uitvoeren flink saneren. Hij nam zich voor dat terstond na de Provinciale Wet te doen.
We zagen dat Thor de kans niet kreeg. Maar Thor was aardig op scheut geweest. Hij wist hoe reinigend de verwijzingsoptie die het Britse lagerhuis na 1780 had gekregen ten laste van inconstitutioneel opererende ministers had gewerkt op hun rechtsstatelijke mores. Alleen al de dreiging van de verwijzing naar het hogerhuis had louterend op de dienaren van de kroon uitgepakt. De aanstalten tot een dergelijke motie werkten al preventief. Thor heeft zijn systeem niet kunnen voltooien. Dat werkt tot in onze dagen door. Daarom kijkt Thor zo droevig. Op dat Lange Voorhout. Korte Zijde. Daar waar vroeger de paarden beslagen werden in het “travalje” van de smid. Zijn grondwet moest onbeslagen op weg.