Thorbecke en Van Hall als parlementair duo

Deze subtiele treiterdans na 1853 tussen twee geduchte heren die elkaar geen millimeter wilden toegeven heeft aan het dualisme dat het Tweede Kamersysteem in Nederland behoort te hebben eigenlijk staatsrechtelijk de bijbehorende vorm gegeven, die nergens in enige wetsbepaling van welke aard ook is terug te vinden. Ook niet in het Reglement van Orde van de Tweede Kamer dat de voorzitter van dat soevereine Huis eigenlijk van buiten hoort te kennen. Thor had het Engelse parlementaire systeem goed bestudeerd. Hij zag meteen in, dat het echt werken kon in een staatsstelsel waarbij twee grote partijen dominant zijn: de Tories en de Whigs. Die ieder voor zich en afzonderlijk in staat zouden zijn een meerderheid te fourneren waarop een kabinet zou kunnen terugvallen bij de daden van uitvoering waartoe een wet kan nopen.

Dat zou een nipte meerderheid kúnnen zijn. Waarbij een van beide partijen zou moeten coaliseren met minderheidsfracties. Die zich steeds weer Ad Hoc formeerden buiten de twee logge lichamen van Tories of Whigs om. Maar meestal zouden ze kunnen komen met een dragende meerderheid voor een kabinet. Terwijl de oppositie alvast een homogeen schaduwkabinet in de kast had. Dat, zo zag Thor, was in de delta Nederland dat alleen maar ruziënde minderheden kende gewoonweg niet mogelijk. De Nederlander, overtuigd van het hoogstindividuele gelijk van de hoogstindividuele persoonlijkheid, liet zich niet goed in kamerclubs temmen zoals de Brit. Te verdomd eigenwijs, krenterig, kakkerig en zanikerig. Daarom was een motie van vertrouwen bij het aantreden van een kabinet geen haalbare kaart. Ook niet bij een dichtgetimmerd regerings- of kabinetsakkoord.

De oude tweede kamer deed qua inrichting Thors stelsel beter uitkomen

Je zou dan zien, dat de regeringspartijen tóch gaan de rit van kleur gingen verschieten en tegen iets stemden waarvoor dat akkoord een compromistekst bevatte. Daarom, aldus Thor, hadden politieke partijen geen zin. Die sloten wel een soort van stembusovereenkomsten. Maar die gingen er steeds vanuit dat die bonden zolang de omstandigheden gelijk waren aan die welke bestonden tijdens de sluiting van de overeenkomst, dus ceteris paribus. Nederlanders hielden dat nooit vol. Die kwamen met bevende stem zeuren over een casus die dat allemaal op losse schroeven zette, met hun geweten dat nogal volatiel bleek te wezen, of met een verandering in het maatschappelijk speelveld. Wat dat dan ook was. Thor vond dat een vervelende eigenschap. Hij bleef eigenlijk een idealistische Germaan zoals Herder of Fichte. Daarop had hij zijn onleesbare dissertatie in het Hoogduits ook gegrond. Maar Thor rekende erop dat Nederlanders die nooit verder konden zien dan volgende week, wel steeds hun geldelijke perspectieven zouden hanteren als denkraam bij de beoordeling van regeringsdaden.

Daarom kwam Thor ook niet met een program. Hij antwoorde glashard toen de Kamer daarom vroeg bij zijn aantreden, dat de heren maar op de daden moesten wachten van het kabinet. Van Hall was de man van de côterie uit de boudoirs van de echtgenoten van de afgevaardigden die ook destijds niet echt geacht waren. Hij ritselde een compromis, gooide dat in de reclame met fraaie zinspreuken als “koppen ervoor” en het landsbelang eist het, zodat hij per stemming zag wat er van kwam. Maar ondertussen ventileerde hij nietszeggende slagzinnen als “Handhaving van de rechtsvrede moet ons doel zijn” en “Aan de positie van de minderbedeelde moet verbetering betracht worden”. En natuurlijk iets over normen en waarden. Dat was het akkoord. En waarom daaraan geen waarderend votum toegedeeld?

De calvinist Groen van Prinsterer en Thor hadden aan dat soort uitverkooppraatjes de pest. Van Hall was goochem,  een gladde aal in een emmer gepolitoerd snot,  en tevens tegelijkertijd een slapjanus over diezelfde emmer. Vraag te Tilburg maar wat dat inhoudt. Van Hall kwam er verder mee dan zijn geleerde en stelselmatige rechtlijnige opponenten. Aan wie doet Van Hall mij toch denken? Hij is al jaaaren premier. Kom, hoe héét hij alweer?