Troelstra’s staatsgreep

Het systeem dat in 1886 uiteindelijk als strafrechtelijk handhavingsapparaat in werking treedt is eenvoudigweg klassiek-liberaal te noemen: de grondwet garandeert de staatspolitieke grondrechten van vrijheid van gedachtewisseling, meningsuiting, drukpers, ideologische partijvorming en godsdienst of ideologische overtuiging. Daar mag het strafrecht zich alleen maar mee bemoeien en de uitoefening ervan beknotten als het gebruik van dergelijke rechten leiden tot acute gevaarzetting voor een geregelde openbare samenleving. Daarom: alleen het aanzetten tot feitelijkheden die als misdrijf strafbaar zouden zijn, als ze tot volledige voltooiing zouden zijn gekomen conform de voorstelling van de opruier, aanhitser, uitlokker, samenspanner of toelegger dient strafbaar te zijn.

Dan moet daarbij komen dat deze opruier voldoende concreet is geweest, wederrechtelijkheidsbewustzijn heeft gehad en overduidelijk de te beïnvloeden derden heeft trachten te bewegen tot dergelijke feitelijkheden. Op zodanige wijze dat een doorsnee rechtsgenoot ook kan begrijpen dat die derden redelijkerwijs voor de uitvoering of voltooiing vatbaar zouden zijn. Strafbaarheidsbewustzijn hoeft de aanhitser niet te hebben gehad, wetenschap dat de derden daden zouden kunnen begaan op deze instigatie die onrechtmatig inbreuk zouden kunnen maken op de regeringsvorm, de constitutie of de grondrechtsuitoefening van anderen wél degelijk. Legt men deze eisen naast de twee gevallen, waaraan het Openbaar Ministerie refereert in zijn persbericht, dan is er nogal veel twijfel of de voorstellingsinhoud van Van Meijeren daar überhaupt mee correleert, met deze zware subjectieve eisen.

Maar het kan zijn dat het Openbaar Ministerie gronden heeft om een vooronderzoek in te doen stellen, eventueel geleid door de rechter-commissaris, waaruit kan blijken dat Van Meijeren wel degelijk dat soort voorstellingsinhouden erop na hield. Het artikel 131 is immers, helaas, in 1920, nog aanmerkelijk uitgebreid en opgerekt. Het voegt aan de delictsomschrijving toe dat deze aansprakelijkheid ook intreedt als de opruier aanzet tot gewelddadig optreden tegen het openbaar gezag. Kennelijk gaat het dan om zodanig gewelddadig optreden tegen dat gezag, dat niet reeds op zichzelf een strafbaar feit is. Dat is, zet de aanhitser inderdaad tot “geweld” aan, op zichzelf niet goed voorstelbaar. Geweld gericht tegen dat gezag is immers zo goed als altijd al een strafbaar feit. Ik zie werkelijk niet dat Van Meijeren dergelijk geweld heeft beoogd en daartoe trachtte te bewegen, maar goed, dat persbericht kan opzettelijk summier zijn gehouden. Dan vraagt men zich af, waarom dat dan zo zou zijn geredigeerd.

Wat heeft dit bericht dan voor informatieve strekking? Het diffameert Van Meijeren. Dat is op zichzelf ook informatie. Maar welke staatkundige norm wil dan het Openbaar Ministerie kennelijk nu voor alsdan heroriënteren? Het kan vinden dat Van Meijeren zich weinig prudent gedraagt als politicus. Niet staatsman-achtig, niet met wijze voordacht. Dat zou ik mij kunnen voorstellen. Maar daar is dat Openbaar Ministerie niet de geijkte autoriteit voor. Dat is, de Grondwet laat er geen twijfel over bestaan, de Tweede Kamer zelf. Waarom heeft de wetgever artikel 131 zo uitgerekt? Omdat de minister van Justitie Heemskerk van de Antirevolutionaire Partij zich in november 1918 lam was geschrokken van iets wat later is ingeboekt als de “poging tot staatgreep van Troelstra”.

Deze al te romantische volkstribuun en sentimenteel makkelijk ontrembare Friese bard, leider van de Sociaal Democratische Arbeiderspartij (SDAP) had op 5 november 1918 al het bericht gekregen dat de Duitse Keizer was afgetreden als staatshoofd van het Duitse Rijk. Er was een raad van volkscommissarissen in Berlijn. En die hadden, Lenin volgend, een rijksregering gevormd met de zadelmaker Fritz Ebert als president. Het volk greep in die stad de macht. Het vormde al raden van Sovjets. Troelstra dacht: wat die Ebert kan, kan ik beter. Ik grijp in Nederland ook de macht. Dat lukt me best, want kennelijk laten Keizerlijk Leger en Keizerlijke Marine het in Duitsland afweten. Ik vraag aanstaande dinsdag het woord in de Tweede Kamer. Ik zeg de ministers aan, dat ze plaats moeten maken voor mij en mijn Sovjets.

Ze zullen dan netjes opstaan, zodat ik op de groene stoel voor de koningstroon kan plaatsnemen. Ik ontbind de kamer. En vorm een raad van volkscommissarissen. Op 9 november komt het bericht in bij Troelstra dat de Keizer bij Eijsden aan de grensbareel is opgedoken en om asiel vraagt. En verder dat de zeer hautaine antisocialistische burgemeester Zimmerman van Rotterdam de macht heeft overgedragen aan de socialistische wethouders Heijkoop en Brautigam. Arie Heijkoop, de warmbloedige rebel der havens, belt later en bevestigt dat. Dus roept Troelstra de regering toe, waaronder Heemskerk, dat ze hun zetels moeten opgeven, “want, mijne heren, uw stelsel is verrot en vermolmd.”

De ministers schuifelen als geslagen honden achter het groene rookgordijn af. Mede omdat Troelstra ze voorhoudt dat leger en vloot niet meer voor de grondwettige regeringsvorm zullen vechten. Dat had Troelstra van zijn wasvrouw en van de bakker die het brood kwam bezorgen. Beiden hadden familie in die weermacht. Heemskerk was totaal van de kook. In de ministerskamer had hij zitten huilen.

Maar de SDAP steunde Troelstra niet. Ze wist nergens van. Mijnheer had dat weer eens helemaal zelf uitgedacht. Zoals wel vaker. Ook de vakbeweging stond er niet achter, noch de partij die geconsulteerd werd. Heemskerk had zich dus belachelijk gemaakt en eiste vergelding. Via het strafrecht. Troelstra in de verdachtenbank en in de petoet. Maar, zoals de raadadviseur in algemene dienst Simons berichtte (achteraf natuurlijk): Troelstra had de regering geïnviteerd om plaats te maken. Hij had niet gezegd dat er bij gebreke daarvan geweld zou worden gebruikt. Hij had integendeel gesteld dat hij van geweld niet wilde weten.

Hij had zelfs niet aangezet tot ongehoorzaamheid aan de wet. Laat staan dat hij informaties had gegeven hoe de regeringsvorm precies opzijgeschoven zou moeten worden, waar, wanneer en op welke plaats. Hij had gedacht dat Ruys – de minister-president—en zijn excellente kornuiten vanzelf wel zouden opstappen. Omdat ze zagen dat ze met het volk geen voeling hadden. Dat was de enige juiste taxatie van Troelstra. Die voeling had hij zelf ook niet. Toch wilde Heemskerk ter genoegdoening aanpassing van de strafwet. En dat hebben de raadadviseuren Simons en Van Dijck toen maar zuchtend gedaan. Waarbij ze opgaven, dat deze wijziging alleen maar verwarring zou oproepen. Kennelijk, gelet op genoemd persbericht van het Openbaar Ministerie, is dat inderdaad het onbedoelde neveneffect dat zich thans in de gelederen van dat apparaat manifesteert.