Hans Grosheide had in de ISI overduidelijk aanstonds autoriteit. Hij had grote politieke ervaring als kamerlid en staatssecretaris en verder nadien op verschillende departementale posten. Hij kende de rijksdienst, haar ruziezoekende afdelingen en haar middelpuntvliedende agentschappen en zelfstandige bestuursorganen. Hij wist dat competentieconflicten een verderstrekkende invloed kunnen hebben dan het directe conflict zelf: dat ze de uitvoering van een onherleidbare soevereine overheidstaak volledig kunnen frustreren omdat het conflict vergiftigd is door prestige-dimensies. Die zijn rampzalig. Ze zijn als brillantine in het hoofdhaar. Het zit er zó in. Maar je krijgt het spul er bijna niet meer uit. Je haar blijft vet, atrofieert en je wordt voortijdig kaal.
Bij de grensbewaking, het vreemdelingentoezicht, het toelatingsbeleid en het opzetten van het opvangtraject was het overduidelijk dat de talloze conflicten tussen diensten tot aanmerkelijke paralyses hadden geleid wegens die bureaucratische prestige-houdingen. Dat kon ook, omdat het wettelijk denkraam waarbinnen dat soort zorgtaken moesten worden verricht weinig duidelijke rechtsbeginselen kende die simpel te formuleren waren, de kracht van een vanzelfsprekende evidentie hadden en verder in de consequenties op termijn begrootbaar.
Er moest eigenlijk een Rijksvreemdelingenwet komen met een Algemeen Deel. Daarin moesten die beginselen staan. Nu kregen we door de razendsnelle ontwikkelingen binnen het Oostblok niet de tijd om daar heel lang met elkaar over na te denken. Konden we de ISI niet verenigen op twee rechtsnormatieve principes, voorlopig. Principes, geredigeerd als instructienormen tot de administratie. Niet opgezet als waarborgnormen voor de vreemdeling. Die waren bij de vleet voorradig in de internationale Mensenrechtverdragen en Mensenrechtverklaringen. Dat hoorde de taak van onze taskforce voorlopig niet te zijn. Konden we instemmen met twee principes:
- Wie onrechtmatig hier te lande verblijft, mag daardoor geen rechten opbouwen. Of: ex iniuria ius non oritur. Een Romeinsrechtelijk adagium dat hier en daar in ons burgerlijk- en strafrecht wel primitief was uitgewerkt maar niet voor ons nationale recht algemeen voltooid.
- Wie niet wordt toegelaten in Nederland als vreemdeling moet vertrekken en anders volgt hoe dan ook uitzetting. Die feitelijke verwijdering kan technisch voorshands onuitvoerbaar zijn omdat de vreemdeling zich documentloos maakte. Goed. Dan gaat hij in bewaring. Totdat hij uiteindelijk meewerkt. Dat gaat hij doen als hij ervaart dat hij luilekkerland niet zal binnendringen.
We wisten natuurlijk dat we van rechterlijke macht, sociale advocatuur, de academische wereld en vooral de van overheidswege gesubsidieerde Ngo’s stortvloeden zouden krijgen van heftige kritiek. Dat moesten de ambtenaren aan de ISI-tafel de politiek verantwoordelijke bewindspersonen illustreren. Dat mochten ze niet bagatelliseren.
De mensenrechtlobby’s waren uitermate sterk, er was wel degelijke een mondiale vreemdelingen-industrie gericht op illegale aanlevering, doorlevering van op het eerste zicht staatloze vreemdelingen en hun uiterst lucratieve zwarte tewerkstelling. De bewindspersonen zouden daardoor aanmerkelijke electorale risico’s kunnen lopen. Verder zou die Rijksvreemdelingenwet buiten de heerschappij van de algemene Wet Bestuursrecht moeten vallen. Dat zou ook weer bij de juridische structuralisten kwaad bloed zetten. Ik gaf aan, waarom dat dat echt zou moeten. Dat konden we bereiken door de wet-1965 op te rekken bij gefaseerde artikelsgewijze uitbreidingen gericht op de borging van deze twee principes. Dan zou het bij die wet behorende oude administratieve procesrecht geprolongeerd worden.
Dus buiten de scoop van de Algemene Wet Bestuursrecht om. We zouden de beroepsgang naar de rechter moeten reduceren. Door alle rechtbanken aan te merken als nevenzittingsplaatsen van de Rechtbank Den Haag en aan de Haagse rechtbank de nationale rechtseenheidsvoorziening op te dragen. Verder zouden veel opvangcentra moeten worden aangemerkt als plaatsen van bewaring van onherroepelijk ontoelaatbaren.
Dat moesten we het kabinet in één plan duidelijk maken. Het zou voor het kabinet electoraal echt onaangenaam zijn. Dat mochten we niet verhelen maar het eindoordeel bij de politici laten. Was het kabinet bereid dat te slikken, dan moesten we de tweede fase van het nieuwere wettelijke Vreemdelingenrecht in grove contouren het kabinet per nota meegeven. Justitie zou hier schrijven. Dus de randdebiele heer Axelotl, waarvan iedereen zich afvroeg waar die nou zat. Wel, in die inham natuurlijk. Bij de stinkende plees.