Nadat ik uitvoerig bij Algemene Zaken onderricht had gekregen wat de commissie-Mulder — zo zal ik haar maar eenvoudigheidshalve noemen – allemaal binnen haar actieradius had geprakkiseerd gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, ging ik terug naam mijn inham bij de ambtelijke plees. Op de vierde. Laagbouw, dus toch nog gevoelig dicht bij de bewindspersonen. Dat is echt heel belangrijk voor het ambtelijke prestige. Daar stonden mijn collegae intens vermaakt de toonaangevende bladen van die ochtend te lezen. Omdat Mulder ook had aangegeven welke sukkels op dat moment zich bezighielden met het wetgevingstraject voor nieuwe Vreemdelingenwetgeving. Hij had geen blad voor de mond genomen. Jongelui, net uit Tilburg herkomstig, groen achter de oren. Wisten nergens van. Luchtfietsers. Uit de school van Hirsch Ballin natuurlijk.
Mulder liet doorschemeren dat dat niet gunstig bedoeld was. Ik hoorde bulderend gelach opklinken en wrong mij pardon-mompelend naar mijn bureaucratische thuishaven waar de geur van urine toch altijd de luchtlagen doorzwadderde. Driekoningenwierook branden hielp tegen deze luchtverontreiniging. Dat is een heel speciale soort van dat geurmiddel, dat eigenlijk alleen gebrand kan worden, liturgisch geoorloofd, bij pontificale hoogmissen. Ik stak nu de pit aan in het koperen vat en gooide een flinke greep op het kooltje van deze harsbolletjes, onttrokken aan de Pijnbomen van het Hof van Ghetsemané. Daar waar Christus voor de eerste keer door razende paniek en doodsangst overvallen wordt terwijl de Apostelen snorkend maffen geleund tegen de bomen. Deze driekoningenwierook is te bekomen in de Oude Molstraat in het Hofkwartier bij het klooster van de ongeschoeide Franciscanen. Tegenover de Roomsch Katholieke Kweekschool. De Franciscanen fietsen, weer en wind trotserend door het centrum. In grijze fladderende habijten. Maar met stralend witte gympen.
Het was geheel congruent aan mijn stemming. Ik zag door de mist die ik veroorzaakte twee kattenbellen onder de schemerlamp liggen. De eerste was van Aad Kosto. Amice, zou je gelegenheid hebben even langs te komen. De tweede was van de ministerssecretaresse Van den Aardweg. Bij de minister komen! Onmiddellijk. Ik ging dus maar naar Aad. Die heeft een bijzondere interesse in de verschillende passusconcordanties bij de Statenbijbel. Die van 1618 en die van 1619. En dat heb ik ook. Al dacht ik dat het daarover deze keer niet zou gaan. Aad wou eens weten welke commissie ik nu eigenlijk vertegenwoordigde en hoe ze – de twee commissies waar de Volkskrant van repte — tot stand waren gekomen, hij wist nergens van.
Kon ik eens belet vragen bij die vent van de overkant? Dan zou hij mij wel bescheid geven. Aad stelde op prijs als ik hem dan even bijpraatte. Wie was die randdebiel waar Mulder het over had die aan het wetgevingstraject was gezet? Was dat weer zo’n rakker uit het Zuiden? Hij gaf mij plastisch aan waarom hij er niet over piekerde om het zelf aan die Hirsch te vragen. Er waren grenzen aan gods koninkrijk, amice. Aad had het er wat moeilijk mee. Hij zou de triomf nog smaken dat Hirsch twee keer als demissionair minister door de Majesteit zou worden hééngezonden. Bij twee verschillende besluiten. Majesteit had bij het tweede verrast opgemerkt dat ze iemand toch niet wegger kon sturen dan weg? Het bescheid dat ze kreeg van haar kabinet is niet bewaard in de annalen. Ik ging dus naar Hirsch. Die liep getergd als een luipaard achter zijn zwarte bureau heen en weer terwijl alle telefoons bliepend en zoemend om hulp smeekten. Hij zei mij aan, dat ik tegenover Mulder net moest doen of mijn commissie niet bestond. Ik was er wel. Dat kon Hirsch niet ontkennen.
Ik zag dat hem dat oprecht leed deed. En ik voelde in dat opzicht ook wel met hem mee. Mulder zou mij natuurlijk opbellen over voorbereidende beleidsstukken. Dan moest ik evasief optreden. Begreep ik dat? Zou ik dat ook kunnen? Ik hoorde wel dat Hirsch dat schier onmogelijk achtte maar zich voorshands niet van mij kon ontdoen. Verder. Als Mulder navraag zou doen naar de behandelend wetgevingsjurist dan moest ik suggereren dat ik net als zodanig was aangesteld. Tegen Wilfried Kortmann van Voorlichting moest ik verder zeggen dat ik de sukkel was waarvan Mulder repte. Dat zou iedereen aanstonds geloven. Die taxatie deelde ik aanstonds. Ik informeerde dienovereenkomstig Hans Grosheide die wat verwezen achter zijn grijze bureau zat op de achtste hoogbouw. Hij keek peinzend voor zich heen. Schoof de vliegeniersbril op het voorhoofd. En deelde somber mee dat dit geen goed begin was.