Van Aardenne

De minister van Economische Zaken was overduidelijk nu de gebeten hond. Door tussenkomst van zijn topambtenaar Molkenboer. Het was overduidelijk dat die alles in het werk stelde om zijn voortuin aangeharkt te houden. Dus liep hij met zevenmijlslaarzen door die van Gijs van Aardenne heen. Het resultaat was dat Gijs van Aardenne geacht werd sedert 1980 de Tweede Kamer misleid te hebben door list, leugen, bedrog, valse hoedanigheden en een reeks samenweefsels van verdichtsels. Herhaalde malen kon men nu het woord horen vallen dat bewindspersoon een “politieke doodzonde” had begaan. Gijs zat er bleekjes zwetend bij. En zijn Joseph bleef doorgaan sintels op zijn hoofd te stapelen.

Gijs van Aardenne

De miljoenen waarmee de staat der Nederlanden was verkort zwollen aan. Maar besloot de volksvertegenwoordiging nu ook personele consequenties daaraan te verbinden? Kwam er een debat of de minister niet moest weggaan op grond van deze doodzonde? Geen denken aan. Er kwam zelfs geen concept motie van wantrouwen tot stand, op basis van de thematische redactie waarvan eens precies kon worden vastgesteld wat dan de staatsrechtelijke en strafrechtelijke verantwoordelijkheden en de aansprakelijkheid van de minister waren in dit geval. Dat had de oppositie moeten doen. Maar die bleef daarmee in gebreke. Het was overigens duidelijk dat de VVD Gijs niet het bos zou willen insturen.

Deze fractie deelde mede dat Gijs toch niet als enige hoogstpersoonlijk verantwoordelijk was voor dit debacle, waarvan inmiddels de contouren nog steeds niet gedefinieerd en uitgelijnd waren.  De Kamer zelf had immers ook zitten slapen en alleen maar de druk opgevoerd om door te gaan met de ene schier blanco-subsidieverlening na de andere bancaire garantie af te geven aan het zieltogende RSV-concern dat ook nog andere werkmaatschappijen uit de coulissen toverde. Als Gijs zou gaan, dan zei de VVD het vertrouwen in het kabinet op. Dan was er een regeringscrisis die voorshands niet op te lossen was.

Want de oppositie maakte wel enorm veel stennis in de media, maar kon niet bogen op een meerderheid die dan met een schaduwkabinet had kunnen komen — de Britse constructie voor deze soort gevallen. De oppositie zelf was veel te veel verdeeld: PSP, PPR en CPN vochten elkaar op dit dossier ook zo ongeveer de tent uit, dat deden ze eigenlijk doorlopend. Weet u nog? De Progressief Socialistische Partij, de Pacifistiese Partij Radicalen en de Communistische Partij Nederland, die het linkerspectrum destijds door idealistische Rechthaberei steeds verder vertroebelden. Daarom besloot de coalitie toch maar, zeer averechts, dat de minister een doodzonde had begaan, maar dat hij natuurlijk niet verantwoordelijk was.

Dat laatste werd niet toegelicht. Wist de minister dan niet dat hij onwaarheden opgaf en falsificaten bezigde in de talloze bijlagen? Kon hij geen ernstige redenen hebben gehad omdat tenminste te vermoeden? Zeker wel. Dat bleek in de eindrapportage overduidelijk. Had hij dan artikel 68 van de Grondwet niet geschonden? Beslist. Was hij dan niet schuldig aan het schenden van een wettelijk voorschrift als bedoeld in artikel 355 van het Wetboek van Strafrecht? Zonder twijfel. Maar moest de minister dan geen verwijzing naar de Hoge raad tegemoetzien op basis van artikel 119 van die Grondwet? Moest de kamer dan niet een tenlastelegging formuleren in deze kristalheldere zaak?  Die dan het lichaam moest uitmaken van een inbeschuldigingstelling met verwijzingsopdracht aan de Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden?

Mét een schadestaat: er waren meer dan twee miljard gulden zoek?  Was het niet zo dat van die procedure bij de Raad mede afhankelijk was of de strafvervolgingen terzake van meineden begaan voor de enquêtecommissie, bijvoorbeeld door de president-directeur van de RVS, de heer De Vries, wel konden doorgaan? Deze vragen bleven onbeantwoord. Wel werd duidelijk dat Van Aardenne nog best in het Haagse circuit getolereerd kon worden. Hij kwam niet terug in het eerstvolgende kabinet. Maar wel in dat daaropvolgende, voorgezeten door Lubbers. En hij was daarin zelfs vicepremier.

Keek Nederland daar raar van op?  Niet echt. Was dat de dood voor de geloofwaardigheid van de democratie die in de moerasdelta der Lage Landen zo zorgvuldig gekoesterd werd? Ik zou zeggen dat daarop maar één antwoord mogelijk was. En verbaast het dat de jongere generaties van nadien in het rechtsgehalte van die democratie geen enkel vertrouwen hebben? Dat laat ik ook maar aan u over, bezoeker van deze site.