Van Hall was de man van de zelfbenoemde élite uit het weldenkend deel der natie die het de mindere middenstand niet kwalijk nam dat ze de polsslag van de tijd niet aanvoelde. Ze kon het niet helpen, die stand. Ze verstond haar eigen welbegrepen belang niet. Maar Floris van Hall natuurlijk wel. Hij duidde deze lieden, die schreeuwerig boos waren dat hij voortdurend de accijnzen maar verhoogde op de primaire levensbehoeften waaraan die stand zo deerlijk behoefte had niet euvel, dat ze de grote lijn niet in de gaten kon houden die de natie weer zou opstuwen tot grote mogendheid. Ze verkeerde in verschoonbaar doch onoverwinnelijke dwaling. Wat was die lijn?
Dat Nederland een aanzienlijke koloniale macht zou moeten worden die de handelsconcurrentie met Groot-Brittannië aan zou kunnen. Dat hield in dat die natie een effectieve bezetting zou moeten kunnen leggen in de Archipel die Londen haar welwillend had geconcessioneerd. Daar was geld voor nodig, veel geld. En dat was uiteindelijk alleen op te brengen via steeds hogere accijnzen. De élite zou haar fiscale privileges terug moeten krijgen. Geen inkomstenbelasting dus, tenzij tegen een zeer gematigd heffingstarief. Geen winstbelasting. Geen belasting op onroerend goed of grond. De élite zou dan haar gelden bezigen voor Nederlandsch-Indische diepte-investeringen ter opstarting van grotere nijverheidsprojecten onder de hoede van de Nederlandsche Handelsmaatschappij.
Zoals in interinsulaire beurtkoopvaardijdienst met stoomvermogen zoals door de Nederlandsche Stoomvaartmaatschappij al voorbereid werd. En een internationale tinwinningsmijn onder het beheer van Billitonmaatschappij. Die moesten daar monopolies voor krijgen. Beursgang kon dan verzekerd worden tot heil der natie, maar dan mocht het amortisatie-syndicaat niet crashen al was ze wat ongelukkig geweest met haar administratie.
Daaruit volgde: geen openbare strafzittingen waarbij de bewindspersonen die bij die administratie en die toeleg betrokken waren verdachten of zelfs beklaagden zouden zijn. Want dan zou blijken hoeveel Amsterdammers van de bovenlagen daarbij betrokken waren, ook topambtenaren uit de Archipel, Kamerleden en gouverneurs. Als mede strafbare deelhebbers naast de minister. Natuurlijk wilde die Thorbecke, studeerkamergeleerde van Duitse idealistische snit, anders. Die wilde uiteraard de declassificatie van deze notabiliteit onder voorgeven dat ze ongrondwettig had gehandeld, de man was een revolutionair zoals in Duitsland samendromden in een soort buitengewoon parlement te Frankfurt am Main in de Sint Petrus-kerk. Allemaal gekke proffen. Met onhaalbare idealen en pretenties.
Van Hall kon tijdelijk niet veel anders dan toegeven aan de nationale ontremming dat de ministers vervolgbaar zouden zijn op aanklachte wegens de Tweede Kamer. Maar hij redigeerde de strafbaarstelling zo dat deze ministers in dergelijke gevallen hun handtekening zouden hebben gezet onder wetsbesluiten die tot deze ongrondwettigheden noopten en voorts dat de ministers met voorbedachten bozen rade zulks deden om opzettelijk de grondwet te schenden. Ze zouden een dessein de nuïre moeten hebben gehad jegens de grondwettige regeringsvorm: het voornemen om die vorm te ontwrichten. Malice aforethought, kwaadwillige welberaamde intentie.
Dat zou bij een ontkennende bewindspersoon bijna niet lukken, ook niet bij de Hoge Raad. De minister zou altijd wel kunnen komen met een plausibel verhaal dat hij juist het staatsbelang meende te dienen, voorgelicht door eerste klas rechtsgeleerden die zulks geraden hadden. Die waren er bij de vleet, wist Floris, die overigens ook bij genoemde beursgangen en aandelenhandel betrokken was, dus geen nood. Al was zo’n rechtszitting natuurlijk altijd wel vervelend. Het was hinderlijk, men stond te kijk en kwam wellicht in de krant. Misschien wel in Asmodée, een soort premature tabloid zoals de Sunday Mirror.
Met al deze bewijsdrempels durfde Floris het wetsontwerp wel op de rails te zetten: het zou een tandeloze tijger blijken. Floris wist dat het burgermannetje Thorbecke deze toeleg doorzag en Thor wist dat Floris dat besefte. Een dodelijke combi. Er werd druk over gespeculeerd bij de dorpspomp van Den Haag. Gelegen op de hoek van het Lange Voorhout bij de postillionplaats voor de postkoetsen van Van Gend en Loos. Daar werden de wisselpaarden gedrenkt en stond de fine fleur van tout la Haye altijd de nieuwste roddels uit te wisselen.