Inderdaad meldden zich die negen stafauto’s in de vroege ochtend van 10 november bij post-Withuis. Daar stonden twee Limburgse grenswachten wat te sluimeren. Ze hadden in de schemering horen snauwen, het keffen van bevelen, hol klinkende schorre claxons. Er waren verduisterde auto’s komen aansukkelen, de nummerborden besmeurd, de kappen gesloten. Die hadden in de niemandslandsector stilgehouden. Uit de eerste was prim en schneidig een opperofficier uitgestegen. Hij had zich bekend gemaakt als kolonel van de keizerlijke staf.
Open die bareel! We moeten naar Den Haag. Maar de twee wachten hadden, totaal niet geïmponeerd, afgewenkt. Dáár was hun niets gezegd geworden. Dát kon iedereen wel zeggen. Dat ging zo maar niet. De kolonel had uiterst geërgerd gewezen op de dubbele rode zijden bies van zijn pantalon. Mensch, Sie sehen doch dass Ich vom Kaiserlichen Generalsstabes bin? Maar dat had niet gewerkt. De Limburgers hadden gezegd dat de sersjant gewekt moest worden, Pinckaerts. Die ging daarover. Die lag verderop te maffen. Ze zouwen hem wel gaan halen. Pinckaerts verscheen, evenmin geïmponeerd, en deelde mee dat dit een zaak was voor de majoor in Maastricht, de garnizoenscommandant.
Pinckaerts moest telefoneren, iets verderop in de kroeg naast de zinkfabriek. Want die ging open om 7.00u voor de misgangers naar de vroegmis in het Eijsdens parochiekerkje. Dus: Herrschaften, ruhig bleiben, und machen Sie nicht so’n Kakkeloroem. Want er waren nu ook wat betresde generaals aan het snauwen. Pinckaerts besteeg doodgemoedereerd een rammelende dienstfiets en reed slingerend het zandpad af. De Duitsers zagen het rode achterlichtje vervagen in de ochtendmist. Het duurde lang, telefoneren was destijds een heel ding, en het Maastrichtse garnizoen was nog niet wakker. Zondagochtend zonder zorgen, hé?
Inmiddels was op het stationnetje-Eijsden ineens een directeur van het staatsspoor verschenen, een Ir De Bruijne. Die moest dringend de chef hebben: was de spanning al van de draad? Waren de poorten open? Waren de versperringsblokken weggenomen? Er kwam een Keizer aan. De chef kon berichten, dat dat allemaal in orde was. Maar hij had nog geen keizerlijke trein gezien. De Keizer stond inmiddels bij post-Withuis een sigaretje te roken naast de stafwagen waarvan het Keizerlijk Wapen besmeurd was met modderplakkaten. De Nederlandse grenswacht was bezig met de bajonet die plakken te verwijderen. Een generaal zei, dat hij met zijn poten er van af moest blijven, maar de wacht wrikte onverstoorbaar door.
Pinkaerts kwam terug: hij had contact gehad met een zeker majoor Van Dijl. Die kwam eraan, als hij een auto kon vinden. Verder geen nieuws. Iedereen blijft waar hij staat. Het vroor lichtjes en de klokken van Eijsdens kerkje en kloostertjes vingen aan te luiden. Mist hing nevelig over de Maas. De Keizer stampvoette. Het had dus allemaal een tafereel kunnen zijn voor een kerstkaart, als de heren niet van die Duitse hoerapetten op hadden gehad.
De Nederlandse grenswachtpatrouille misstond niet in dit vredig tafereel : slungelig als immer trachtte zij de afzakkende puttees op hun plaats te houden, de adem zichtbaar in de morgenlijke rode novemberzon. Die inderdaad daagde in het oosten. Koeien stonden tot aan hun schoften nadenkend te herkauwen in de nevels ontstijgend aan de klukkende rivier. Zo gaat het nu eenmaal, wanneer Nederlanders de enscenering bepalen voor het omslaan van een bladzijde van het Grote Geschiedenisboek.