De geschiedschrijving werd dus sterk gepolitiseerd voor onuitgesproken doeleinden van een elite. Die had bij voortdurende rechtvaardiging en consolidering van de bestaande machtsverhoudingen belang. Die elite was klassiek liberaal. De overheid moest de openbare orde, rust en veiligheid effectief handhaven, zorgen voor een goede economische infrastructuur en waterstaat. Maar verder eigenlijk niet. Fruin en Blok schreven nu hun historische verhalen zo, dat duidelijk was dat die zorgplichten eigenlijk alleen goed vervuld konden onder het Huis van Oranje.
Dat had altijd gezorgd dat de randvoorwaarden voor de vervulling van deze zorgplichten waren vervuld. Daarbij kwam dan de nadruk te liggen op de militaire kwaliteiten van deze dynastie. De Oranjes waren altijd goede opperbevelhebbers geweest. Zij hadden zorg gehad voor het uitmuntende beroepsleger van Nederland en diens marine. Daarbij moesten Fruin en de zijnen flink wat moffelen aan de historische werkelijkheid, want echt grote strategen waren de Oranjes eigenlijk nooit geweest. Wel was Maurits een behendig tacticus geweest. Frederik Hendrik was verder goed geweest in de logistiek van de belegeringstactieken van die tijd en zelf had hij oog gehad voor goede vestingbouwers en waterstaatkundige ingenieurs die inundaties wisten te stellen.
Willem II, de stadhouder, was een onbestendig en onberaden militaire avonturier geweest en Willem III, de koning-stadhouder, was steeds goed geweest in het uitzoeken van brilliante strategen, waaraan hij veldslagen kon overlaten. Maar Fruin gaf daar toch steeds weer een draai aan zo, dat de verdienstelijke aflopen toevielen aan Willem III en de mislukkingen en stommiteiten aan zijn onderhebbenden. Blok wist hetzelfde te bereiken met de koningen vanaf 1814 uit dat Oranje Huis. Inmiddels waren de confessionele volksdelen sedert 1860 zich aan het organiseren, helemaal lós van het staatkundig apparaat.
De confessionelen eisten als volksdelen deelname in de politieke besluitvorming, op katholieke, hervormde en gereformeerde grondslag. Om hen dat mogelijk te maken eisten zij niet alleen grondrechten op, maar ook subsidies. Want zij wilden hun kinderen kunnen opleiden om aan die besluitvorming adequaat deel te nemen. Ze eisten daarom gelden voor hun onderwijsinrichtingen, die dat mogelijk zouden maken. En die gelden moesten ze naar eigen inzicht kunnen besteden. Weliswaar onder overheidstoezicht, dat zou mogen inspecteren of het geld werd besteed aan het doel waartoe het beschikbaar was gesteld. Ze gingen nu voorzien in geschiedboeken, die beantwoordden aan de historische inzichten die in hun volksdeel bestonden. Er kwam dus een katholieke, hervormde, gereformeerde geschiedschrijving tot stand. Eerst in lagere schoolboeken. Maar daarna, toen er meer subsidie vrij kwam voor middelbare schoolopleidingen, ook voor de daarbij behorende geschiedenisboeken. De gepolitiseerde vaderlandse geschiedenis werd sterk verzuild, vooral toen deze volksdelen ook nog eens eigen academische inrichtingen en opleidingen voor leraren aan middelbare scholen gingen organiseren.
De verhaalsstructuren van die boekjes waren soms bijna niet tot elkaar te herleiden. Het leek wel of ieder volksdeel helemaal eigenstandig nationale geschiedenis had gemaakt. De Willem de Zwijger-figuur die de dorpsdokter Willem Nuyens (1823-1894) had ontworpen léék alleen in de sterfdatum op die van Blok en Fruin. Voor het overige was het, volgens Nuyens, een linke opportunist geweest, die net zoals een kameleon van kleur verandert, de ene godsdienst na de andere aannam. Willem was uit op het opperbevelhebberschap over het opstandige volksleger, opdat hij zich flink kon verrijken via verbeurdverklaringen van de vermogens van vrome katholieken. Hij was erop uit de katholieken te degraderen tot tweederangs burgers, zodat hij hun goederen in beslag kon nemen en hun kerken, akkers, kloosters en liefdadigheidsinstellingen kon naasten.
Uit reactie begonnen de hervormden nu ook eens de katholieken flink in discrediet te brengen bij de wording van de staat der Nederlanden. De gereformeerden waren nog doorkneder. Ze wisten haarfijn aan te tonen dat de katholieken altijd bereid waren geweest het polderland uit te leveren aan de Heilige Stoel en haar vloekwaardige jezuïeten. Alleen ten aanzien van Nederlandsch-Indië waren de confessionele historici merkwaardig homogeen. Daar hadden de Nederlanders alleen het welbegrepen belang van de inlander op het oog gehad, door missie en zending. Daar hadden zij stellig wat groots mee verricht. Gerhard Kernkamp (1864-1943) kon er boeiend over schrijven. De katholieken zeiden er niet veel van. Want zij kregen vrijwel geen toelating voor hun missies in het Verre Oosten.