Vieren

Men moet het Leven Vieren. Dat hoor ik nu steeds vaker op begrafenissen. Meestal als de kist die in ons midden prijkt het stoffelijk overschot bevat van iemand die dat in hoge mate niet gedaan heeft en daartoe ook iedere aanleg miste. Want het is een gave, dat Vieren. Het moet geoefend worden. Het waait de mens doorgaans niet aan. Al ga ik meestal om met mensen die alle gelegenheid hadden om het wel daarop aan te leggen. Men moet bereid zijn met de genade Gods mee te werken.

Ik ken nu vooral mensen die hun leven reukeloos trachten uit te zitten, omdat ze buiten werking gesteld zijn door de immer naar onbereikbare verten hossende mensheid. Ze zijn vaal. Ze zijn doortrokken van een nauw beheersbare rancune. Ze doen er niet meer toe. Terwijl ze zeker weten dat dat een misverstand is. Want ze hebben veel te bieden. Altijd gedáán. Zekers te weten. Soms is er een van deze tijdgenoten jarig. Hij moet trakteren, besluit men. Bij de Wiener Konditorei aan de Korte Pooten. Daar is het gebak krokant, luchtig en duur. En er hangt trillerig Tl-licht.

Dat geeft de juiste sfeer zoals bij de wachtkamers in het hospitaal waar men krakerig opgeroepen wordt via de intercom om zijn vonnis te aanhoren. Er is er dus een jarig. En je kunt wel zien dat is hij. Die met de plastieken kredietkaart in de aanslag. We zetten ons moeizaam blazend op de formica-stoeltjes en stellen vast dat er gelukkig niet meer gerookt mag worden. Een hele vooruitgang. We hebben allemaal sores. Vage klachten. Lastig. Als ik buk ken ik niet meer overeind kommen en heb ik druk op me borst, en voel ik knoeperingen.

Die bespreken we uitvoerig en vallen gedetailleerd in herhaling. Wat zeggen we van de toestanden en de Haagse Zakkenvullers? We halen diep adem. Kijken elkaar gramstorig aan. En zeggen uiteindelijk toch maar niets, al is de koffie erg goed. Dat was vroeger allemaal heel anders. De mensen gaan er niet op vooruit, merkt iemand op. Maar wij gelukkig wel. Dat weten we ergens zeker.