Het is duidelijk dat hier het pleit gevoerd wordt voor revitalisering van een ingetrokken wet die ook nog eens een torso was. De wet immers van 23 december 1993 tot wijziging van de Vreemdelingenwet en van het Wetboek van Strafrecht, Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden 1993, 707. Ze kent tal van conservatoire maatregelen in het vreemdelingenrechttraject en geeft vooral mogelijkheden aan tot herstel van de tijdelijke grensbewaking aan de gemeenschappelijke binnengrenzen met EU-partners.
De binnengrenzen zoals gedefinieerd bij de Europese Grondwet van Lissabon, niet die van de Schengen-overeenkomst tot opheffing van deze bewaking, uiteraard. Omdat die Grondwet – dat was al duidelijk toen ze door Valéry Marie Giscard d’ Éstaing (1926-2020) aanhangig werd gemaakt als wetsbesluit in concept bij de Europese Commissie – uitging van een veel bredere geografische definitie van die binnengrenzen, omdat in 2004 de Unie al aanmerkelijk zou worden uitgebreid. Veel voormalige, hoogst instabiele, ex-Oostblokstaten. Die hun volkshuishouding ook demografisch niet op orde hadden. Dat was de reden waarom de Nederlanders deze grondwet ook terecht bij referendum verwierpen. Maar Rutte trok zich van dat referendum traditioneel niets aan. Over inconstitutionaliteit gesproken. Nederlanders zagen al die uitbreidingen niet zitten. En zeker niet de nog verdergaande uitholling van de interne territoriale soevereiniteit. Net als destijds Willem I.
Zelfs een uitbreiding – dat scheen mogelijk – met het steeds Islamitischer wordende Turkije. Daarom kreeg deze wet van 23 december 1993 ook nogal uitgebreid overgangsrecht met het oogmerk om deze incidentele en accidentele grensbewaking mogelijk te maken in verband met logistieke vreemdelingenrechtelijke problemen, de borging der volksgezondheid, de handhaving van de interne openbare orde, rust en veiligheid en de voortgezette begunstiging van bepaalde onherleidbare constitutionele overheidstaken. Zie de intertemporele maatregelen voorzien bij artikel II van die wet. Daarvan is ook hartelijk gebruik gemaakt bij sanitaire maatregelen ter beteugeling van de COVID-pandemie. Dat kon toen dus ineens allemaal wel.
Misschien ook wel vanwege de paniek die het kabinet Rutte vanuit het Catshuis adequaat wist te onderhouden onder aanvoering van de welbespraakte minister Hugo De Jonge. De Raad van State heeft over die wijziging van het vreemdelingerecht met al die ingrijpende aspecten een uitvoerig advies uitgebracht, maar geen van de voorziene dwangmaatregelen en bevoegdheden inconstitutioneel geacht of ongrondwettig beoordeeld. Daar moet men deze Raad nu ook aan houden, ook wanneer men aangeeft dat deze herleving een interimaire strekking heeft. In afwachting van een evaluatie over mogelijke ongrondwettigheden die thans hardnekkig Wilders en de zijnen in juist dit traject worden aangewreven.
Wat deze verwijten precies inhouden is voorshands niet duidelijk. Maar wel is duidelijk dat in Brussel onrust is gezaaid, mede van ambtelijke zijde, dat Nederland de grondwet gerust wel opzij wil zetten om het prangend immigratievraagstuk nationaal op te lossen, met veronachtzaming van zijn verdragspositie, zoals die welke gefixeerd is in genoemd Verdrag van Lissabon. Het is een voorproefje van wat alle deelhebbers aan het nieuwe kabinet te wachten staat. Massale verholen tegenwerking van ambtelijke zijde. Helaas. Nogal inconstitutioneel. Maar een hardnekkige Haagse gewoonte.