Er zou een aparte gespecialiseerde vreemdelingenrechter moeten komen, met geconcentreerde rechtsmacht, bij de Haagse rechtbank. Om dezelfde redenen als dat in het zogeheten Overleveringsrecht is geregeld, alleen is de rechtsmacht dáár gelegd bij de Amsterdamse rechtbank. De rechtsgrond daarvoor is, dat “uitzetting”, “terugleiding” en “overdracht van de strafvorderlijk vervolgde” naar uiterlijke verschijningsvorm net als “overlevering” als twee druppels water lijken op de klassieke rechtshulpvariant “uitlevering”. Dat is een rechtshandeling. Ze komt neer op de gedwongen fysieke verwijdering van de natuurlijke persoon naar een vreemde rechtsmachtkring.
Daarvoor schreef de Uitleveringswet altijd één plichtmatige feitelijke toetsing voor naar verdragsmatigheid en wetmatigheid conform het Nederlandse recht. En wel naar een reeks rechtsbeginselen die zich sedert de vorming van natiestaten in Europa hadden ontwikkeld na 1830, toen de Belgische staat was gevormd als kunstgreep door de voormalige geallieerden die ook de staatsindelingen hadden tot stand gebracht in 1815. De Uitleveringswet scheef daar sedert 1967 een apart procesrecht voor uit. En veel daarvan kan men, met zekere noodzakelijke amenderingen, ook in het Vreemdelingenrecht nog steeds gebruiken. Het was, zo concludeerde de Interdepartementale Stuurgroep Immigratie al in 1991 unaniem, een misgreep om nu juist op het vreemdelingenrecht het volledige bestuursprocesrecht los te laten dat de Algemene wet bestuursrecht voorschreef in 1994, toen die Algemene wet in werking trad.
Vooral omdat daarbij de overheid allerlei feiten en omstandigheden konden worden tegengeworpen die pas waren gebleken of zich hadden voorgedaan nadat tot de uitzetting was besloten door de vreemdelingenadministratie. Het toetsingsmoment moet liggen voor de rechter op het tijdstip dat de verdrags- en wetmatigheid van de verwijdering bij de rechter wordt betwist, net als bij de uitlevering. En niet naar het tijdstip dat de vreemdeling zich verwijderde, inreisde en zich verdere toegang verschafte of deed verschaffen. Staat bijvoorbeeld op Ad Hoc basis vast dat elders wedertoelating geborgd is, dan is de uitzetting reeds daarom niet onrechtmatig (meer).
Dat die wedertoelating niet geborgd kon worden tevoren of dat wellicht in de naaste toekomst de verblijfsomstandigheden zullen veranderen, behoort niet tot het onderzoekthema dat bepaald moet worden door de individuele perspectieven van de vreemdelingen op een vervolgingsbehandeling die wellicht inhumanitair moet heten. Deze perspectieven mogen niet generiek van aard zijn en alle personen in een bepaalde regio betreffen of alle onderdanen van de staat van wedertoelating. Verder kan de minister van Justitie dat thema ook ter kennisneming opdragen aan de andere rechtbanken, die daarbij een tussenoordeel kunnen aanvragen bij de Haagse rechtbank die een rechtseenheidkamer moet vormen, zoals dat in de wet van 1993 ook voorzien was.
Herhaling van een beroep moet uitdrukkelijk worden uitgesloten via een dwingend vreemdelingenrechtelijk ne-bis-in-idemprincipe dat in de wet gedefinieerd moet worden. De stroomlijning van de procedures die in 1993 voorzien werd liep mede stuk op die onbeperkte herhaalbaarheid, die de rechters ook opvallend mild bleven toestaan. Verder zullen deze rechters een eerbiedigingsbeginsel moeten hanteren binnen het kader van het overgangsrecht: hééft de vreemdeling toelating verkregen, dan houdt hij deze. Hij moet erop kunnen vertrouwen dat de overheid zijn verblijfspositie onherroepelijk heeft bepaald en ook de daarbij behorende logistieke consequenties in het verdere opvang- en integratietraject zal blijven torsen. Dat wordt alleen anders, als aannemelijk wordt dat de vreemdeling daarbij de overheid heeft bedrogen, arglist heeft begaan of een andere identiteit heeft aangenomen.
In 1993 werd ook al gesteld dat het vreemdelingenrecht het principe nemo suam turpitudinem allegans in foro audiatur zou moeten accepteren en integreren in het procesrecht. Iemand die zich jegens de overheid onrechtmatig opstelt moet in rechte geen gehoor kunnen vinden. Helaas namen de vreemdelingenrechters destijds toch na 1993 voor lief dat vreemdelingen logen en gebrekkige opgaven deden. Dat bleek hardnekkig, ook ten aanzien van de hoogst dubieuze, gepolitiseerde en geruchtmakende vreemdelingenzaak tegen Hirschi Ali. Die helemaal niet zo heette en dat ook later erkende, reeds omdat haar vluchtrelaas was gedicht door partijprominenten van sociaal-democratischen huize.