Wat mij frappeerde, maar u vermoedelijk toch ook wel, was dat de hoofdrolspelers in het nationale electorale drama van de Provinciale Statenverkiezingen allemaal om het hardst verzekerden aan de inderhaast samendrummende verslaggevers en mega-duiders dat ze deze uitslag niet hadden zien aankomen. Het frappeerde. Het verbijsterde niet. Want het hoort echt bij het syndroom dat onze volksmisleiders geen contact hebben, in geen enkel opzicht, met hun onderscheidenlijke achterbannen. Iets wat al jàààren gediagnostiseerd is, bijna of het een pathologische geestesstoornis lijkt. De klacht dat de Haagse politieke elite in een ondoordringbare bubbel of zeepbel zit die maar niet door te prikken is.
En daar ook in blijft zitten. Ook deze dag weer nu een soort windstilte in acht genomen wordt teneinde een nieuwe gezamenlijke strategie op te zetten. Want stil zitten doen ze niet aan Bezuidenhoutseweg en Binnenhof. Alleen het vooruitschuiven van steeds acuter wordende problematiek vereist zwaar dagwerk. Ik ben al zo oud dat ik nog meemaakte dat het eens zo hechte katholieke volksdeel ineens als een bedorven plumpudding ineenzakte. Dat gebeurde echt wel in een tijd van ja of nee. Vijf jaar, toen was het bekeken met de kinderlijke aanhankelijkheid die de eens zo dierbare gelovigen geacht werden hunkerend op te zenden naar de kansels. De eerbied voor de getoogden met hun ronde hoeden met kwastjes op straat verkeerde ineens – zo kwam het voor – in het tegendeel.
Onze moderator moest echt niet meer het in zijn hersens halen om ineens een inval te doen in het fietsenhok van de middelbare school om te inspecteren of daar niet vunzig gescharreld werd. Dat gebeurde vanzelfsprekend wel. Maar dat was zijn zaak ineens niet meer. Onze pastoor was de dorpsgek met zijn fulminaties tegen de communisten. Nonnen en fraters traden en masse uit. Sacramenten waren niet meer geldig, ook niet binnen de bewaardatum. De Paus gaf zijn zegens nog wel, maar de KRO was er niet echt meer in geïnteresseerd en gaf laatdunkende randcommentaren.
De geestelijke beambten hadden maar één grief: waarom hadden de gelovigen er niet voor gewaarschuwd? Waarom waren ze niet en onvoldoende ingelicht? Waarom ineens overal woedende parochieraadvergaderingen vol invectieven en onverwerkt leed? En ineens al die klachten over voortgezette ontucht in roomse internaten? Die bezwaren betreffende de grenzeloze ambtsaanmatiging van priesters over het seksleven binnen het huwelijk, de voortplanting en het gezinsleven in alle omvang? Dat was de reactie van deze voordien zo immune stand die nodeloos luidruchtig, handenwrijvend en zware sigaren rokend op huisbezoek kwam. Maar het was natuurlijk helemaal niet wáár. Het kwám niet zomaar ineens uit de blauwe hemel. Er waren al sedert 1950 steeds weer subtiele wenken gegeven door de parochianen en niet zo erg beminde gelovigen. Bij de vleet. Maar de priesters hadden steeds een bord voor hun kop gehad, met hun doorrookte pastoorskransen en ziekentridua. Achteraf is dat ook makkelijk te bewijzen. De klachten over die ontucht overal waren wel degelijk overduidelijk en en masse gedeponeerd. En vaardig, bekwaam en arglistig in de doofpot gestopt.
Op al die verwijten van de priesters kun je niet anders dan een beslissing van niet-ontvankelijkheid vellen. Dat wedervoer dan ook onze zo overenthousiaste kapelaan die van progressivisme niet meer wist waar hij het zoeken moest en bij ons thuis zijn verloofde kwam showen: een verongelijkte weggelopen non. Mijn moeder kon er geen positieve bijdrage in zien aan de pelgrimstocht der mensheid, waarvan Huub Oosterhuis ons zo graag liet zingen. Mijn vader had het al die tijd wel aan zien komen, deelde hij ongevraagd mee, terwijl hij de fles illegaal gestookte calvados probeerde te ontkurken die hij had betrokken via de Franse verloofde van mijn zuster. Staat nu de Nederlandse natie weer hetzelfde te wachten, als Wobke nu toch overstapt naar het Boeddhisme? En ons verder voor dringende meststoffenzaken verwijst naar het AL en het TOA?